Dood is dood – Barbara Joy

Dood is dood – Barbara Joy

Tegen lunchtijd stapt Geert met een zinken emmer de werkplaats binnen. Hij steekt zijn hand op. ‘Goeiendag, samen.’ Zijn zware stem galmt boven de lintschuurmachine uit. Joris en de twee andere kistenmakers kijken op van hun werk. Trager dan je zou verwachten van zo’n forse man, loopt Geert naar het keukenhoekje en voorzichtig zet hij de emmer op het aanrecht. 
Joris zet de machine stil en gaat naar hem toe. ‘Koffie, Geert?’
‘Ja, graag. Ik heb melk meegenomen, kijk maar. Janna’s veulen krijgt al genoeg. Niks lekkerder dan verse paardenmelk.’ Hij grijnst trots. 
‘Ik zie het,’ zegt Joris terwijl hij op de melksnor van Geert wijst. 
Met de rug van zijn hand veegt Geert snel over zijn mond. Maarten en Cor komen erbij staan. 
‘Hoe vindt Janna dat?’ vraagt Joris aan Geert, ‘als jij met die grote handen van je aan haar tieten zit?’
Geert haalt zijn schouders op. ‘Kweet niet, gewoon denk ik.’
Maarten en Cor grinniken zachtjes en Joris vervolgt: ‘Volgens mij vind jij het wel lekker om te doen. Janna is vast lekker zacht en warm, of niet?’
Geert lijkt wat te willen zeggen, maar als de mannen hardop lachen, trekt er een schaduw over zijn blozende gezicht. 
‘Zeg Geert, hoe oud ben jij eigenlijk?’ vraagt Maar- ten
‘Vijfentwintig.’
‘Wordt het dan niet eens tijd dat jij een meisje gaat zoeken?’
‘Die moeten mij niet.’
‘Ach, kom. Zo’n grote, sterke en knappe kerel als jij. We zullen eens voor je rondkijken, goed?’
Geert antwoordt niet en gaat aan de lange tafel zitten. Met zijn nagel peutert hij wat kurkachtige korreltjes uit een van de vele beschadiging in het rode linoleum dat het blad bedekt. 
De mannen drinken zwijgend en met kleine slokken. Cor doopt een stukje brood in de koffie met veel melk. De paar tanden die hij nog heeft, doen hun best. Met smaak slobbert hij het doorweekte brood op.
‘Is-ter nog afvalhout?’ vraagt Geert. 
‘Wat wil je maken?’ informeert Cor met zijn mond vol.
‘Een schaapje.’
‘Weer al een? Hoeveel heb jij er wel al niet?’
‘Weet ik niet precies.’
‘Zeker al tien, toch? Is dat niet genoeg voor een kerststal?’
‘Nee. Meestal zie je er drie of vier, maar dat is stom.’
‘Waarom?’ 
‘Omdat het niet klopt. Heb jij weleens een kudde gezien van drie of vier schapen dan?’
‘Nee. Daar heb je gelijk in. Ik heb nog wat eikenhout over van de kist voor Van Swieten. Dat mag je wel hebben.’
Geert kijkt blij. ‘Eikenhout? Dat gebruik ik liever voor de mensen.’
‘Heb je het kindje Jezus al?’
‘Nee, die is het moeilijkst en bewaar ik voor het laatst. Maar vannacht kan ik wel aan een herder beginnen.’
‘Das waar ook. Jij houdt vannacht de wake bij Van Swieten, hè?’
Geert knikt en neemt een enorme hap uit zijn appel. 
‘Die stille Van Swieten,’ mompelt Cor. Kind noch kraai en zo arm als wat. Wie had nou toch gedacht dat hij een rijk nichtje zou hebben die hem zo duur onder grond wil hebben? Eikenhout met ornamenten én alle nachten een wake. Zonde van het geld. Als ik ga, mogen ze me in grenen verpakken, hoor.’ Hij schudt zijn hoofd, staat op en pakt een stuk hout uit een kist dat hij aan Geert geeft. 
‘Zeg Geert,’ zegt Joris langzaam terwijl hij knipoogt naar Maarten en Cor. ‘Ben jij nooit eens bang als jij ’s nachts in je eentje bij een dode moet waken?’
‘Nee,’ antwoordt Geert zonder op te kijken. Hij schijnt zijn appel vergeten te zijn en strijkt liefdevol over het stuk eikenhout. Ruikt eraan.’
‘Ook niet als je ineens vanuit een donkere hoek een geluid hoort of zo?’
‘Geluid?’
‘Ja. Van een muis… of een geest.’
‘Muizen doen niks. En geesten bestaan niet.’
‘Dat zeg jij. Maar er zijn wakers die beweren dat ze weleens gezien hebben dat er een geest boven de kist zweefde.’
‘Geloof ik niet.’ 
‘En ik geloof niet dat jij nooit eens bang bent. Stel dat Van Swieten ineens tot leven komt. Dan weet jij niet hoe snel jij weg moet lopen. Of je schijt in je broek.’
Geert kijkt de mannen aan. ‘Eerlijk niet. Ik ben zo sterk als een beer en van de duvel nog niet bang.’
De mannen lachen en Geert staat op. ‘Maar nu ga ik naar bed, anders hou ik het vannacht niet vol. De groeten samen.’
Op zijn klompen sjokt hij ervandoor. Als de deur van de werkplaats dichtvalt, buigt Joris zich vertrouwelijk over naar Maarten en Cor. ‘Vinden jullie ook niet dat ik wel wat weg heb van Van Swieten?’
‘Die rustige Van Swieten?’ zegt Maarten. ‘Nou nee, niet echt.’
‘Ik bedoel niet zijn aard, sukkel. Maar zijn postuur.
Ik heb dezelfde kledingmaat als hij. Vijftig.’
Cor stopt met slobberen en Maarten kijkt Joris vragend aan.
‘Wat kijken jullie nou stom. Je weet toch dat ik geholpen heb met het afleggen? Ik heb hem zelf dat zwarte pak aangetrokken. Zijn haar is donkerder dan dat van mij, maar met een beetje zwarte schoensmeer komen mijn stekels aardig in de buurt van zijn brillantinekop. En als ik talkpoeder op mijn gezicht en handen doe, ben ik niet meer te onderscheiden van een echt lijk.’
Maartens mond zakt open. ‘Je wilt toch niet…’
‘Ja, joh, ik heb wel zin in een lolletje, jij niet? Eens kijken of Geert ook hárd lopen kan.’
 
Het is tegen elven. De wake van Maarten zit er bijna op. Zoals verwacht is er vanavond niemand langs geweest om afscheid te nemen van Van Swieten. Zonder problemen konden ze hem in de werkplaats leggen. Op het rode zeil, met voor de zekerheid een oud gordijn over hem heen. 
In de kist ligt Joris. Zijn handen als in gebed gevouwen op zijn borst. Cor borstelt een laatste talkpoedervlek van het pak en schuift de hoornen bril van Van Swieten voorzichtig op zijn neus. De schoensmeer kriebelt op zijn hoofd, maar het kan ook door het zweten komen. De geur van mottenballen prikkelt zijn huig. Gelukkig had hij zelf nog een wit overhemd. Hij schraapt zijn keel en probeert de ongemakken te negeren. Alleen de kriebels in zijn buik, die krijgt hij niet weggedacht, maar dat hoeft ook niet. Die zijn wel lekker. Het is lang geleden dat hij zo intens voelde dat hij leeft. En dat als lijk. Hij moet lachen om zijn eigen gedachte. ‘Hou je gezicht stil,’ zegt Maarten. ‘Anders gaat de poeder eraf.’ Hij trekt het satijnen dek iets hoger en bekijkt van een afstandje het resultaat. ‘Perfect,’ zegt hij. ‘Echt, je ziet geen verschil zo met die bril. Hij knipt het grote licht uit. Het wachten is nu op Geert.’
De kist ligt aan het voeteneind iets lager, Joris kan zonder zijn hoofd te bewegen of zijn ogen al te ver open te doen, net de hoek zien waar het bureau staat. Als hij zijn ogen draait ziet hij de dikke, zwarte gordijnen die de beide deuren en ramen bedekken en de twee grote kaarsen die aan weeszijden naast hem staan. Cor en Maarten buigen zich over de kist. ‘Succes!’ In het wakkerende kaarslicht ziet Joris hun ogen glanzen. ‘Wil je wel geloven dat ik nu al stik van de voorpret?’ fluistert Cor. 
De zware voetstappen van Geert klinken in de gang. Maarten en Cor lopen snel naar het bureau en pakken ieder een stuk krant in handen. Het bureaulampje zet hen in een cirkel van licht.  
Het zwarte gordijn wordt opzij geduwd en Geert stapt binnen. ‘Goeienavond mannen.’
‘O, ben je er al,’ zegt Maarten. ‘Das mooi, kan ik naar huis. Cor kwam me nog even gezelschap houden. Maar dat hoeft niet voor jou, hè? Jij houdt niet zo van mensen om je heen.’
‘Soms wel en soms niet,’ zegt Geert. ‘Maar ik hou wel van de stilte van de nacht.’ Hij legt een moltondeken over het bureau, zet zijn tas erop en begint die uit te pakken. Het stuk hout, hamer, beitel, zaag en schuurpapier worden keurig naast elkaar op het bureau gelegd. Jan en Maarten pakken hun jas van de kapstok. ‘Nou rustige wacht dan maar.’
‘Zal wel lukken.’
Joris spits zijn oren maar hoort alleen zijn hart snel slaan. Net alsof hij op de kermis zit te wachten tot het bakje van het reuzenrad naar boven gaat. Wat zou Geert straks doen? Gillen, wegrennen, over zijn eigen grote voeten struikelen? Of zou hij verlamd zijn van schrik? In elkaar zakken? De voordeur valt dicht. Maarten en Cor doen net of ze weggaan en lopen nu op hun tenen terug, weet hij. In gedachten loopt hij mee. Over een minuut of wat zullen ze door een kier van de deur en het gordijn gluren. 
Joris ziet Geert van de zijkant. Hij tekent iets af op het hout. Zijn tong hangt een stukje uit zijn mond. Joris wacht nog tien tellen en net als Geert een lijn uitgomt kreunt hij zachtjes. Geert hoort niets. Joris kreunt wat harder. Nu heft Geert zijn hoofd op, houdt het schuin en luistert. Het gommetje hangt stil boven het hout. Hij schudt zijn hoofd, stopt het potlood in zijn mond en gaat verder met gommen. Joris kreunt nog harder en opent zijn ogen. En tilt dan zijn hoofd langzaam op. Geert staart hem met grote ogen aan. Het potlood zakt uit zijn mond en klettert op de plavuizen. Hoort Joris daar Cor en Maarten onderdrukt lachen? Als die sukkels zich maar stil kunnen houden. Een voor een legt hij zijn handen op de rand van de kist en trekt zich langzaam overeind. Hij kijkt Geert met opengesperde ogen aan en kreunt nogmaals. 
Geert vliegt overeind en steekt zijn handen achter zijn rug. Alsof hij steun zoekt aan het bureau. Dan schudt hij opnieuw zijn hoofd en mompelt. ‘Ik laat me niet gek maken.’ In een paar stappen is hij bij de kist. ‘Dood is dood,’ zegt hij als hij met volle kracht de hamer in het midden van Joris’ schedel laat neerkomen. 
 
Dood is dood                                     © Barbara Joy

Beoordeling Gerard Klappers

Aan het begin van het verhaal had ik wat vraagtekens. Wat voegt het cursieve gedeelte aan het begin van het verhaal toe? Dat is toch allemaal informatie die makkelijk in het verhaal verwerkt had kunnen worden? En er heerste bij mij wat verwarring over de rol van Janna, bij wie Geert aan de tieten had gezeten. Pas bij de zin: Wordt het niet eens tijd dat je een meisje gaat zoeken?’ moest ik heel hard nadenken en kwam ik erachter dat Janna geen vrouw maar een paard was. 

Dood is dood beschrijft een paar uur, geknipt uit de levens van de personages, zonder voorgeschiedenis. Daarom zou ik dit ook liever een anekdote dan een verhaal willen noemen, dit is niet negatief bedoeld. Het gaat erom hoe het geschreven is en de schrijfstijl in dit verhaal vind ik erg sterk. Het milieu, de sfeer van de mannen onderling en het karakter van Geert worden door de dialogen op een levendige manier geschetst. Met name het droge karakter van Geert komt erg goed uit de verf. Het lijkt vaak simpel wat hij zegt maar er zit een prachtige relativering in zijn woorden. Bijvoorbeeld: ‘Muizen doen niks. En geesten bestaan niet.’ Alsof hij wil zeggen: hier, had je nog wat? Geert brengt dingen op een toon alsof er geen speld tussen te krijgen is. Qua personage erg geslaagd dus, die Geert. 

Het verloop van Dood is dood is correct en chronologisch opgebouwd, alleen is het jammer dat einde toch wat voorspelbaar is. Eerst is er de titel die de dood bij de lezer in het achterhoofd plant, vervolgens de beschrijving van de begrafenisonderneming, de kist, het lijk en de verwisseling. Dit draagt er allemaal toe bij dat de lezer een dergelijke ontknoping al van mijlen ver aan voelt komen. Ik wel tenminste. Ik denk dat een andere titel dit al voor een gedeelte zou verhelpen. Al met al vond ik het een erg vermakelijk en karakteristiek verhaal.