Er komen andere tijden / Chantal Pauwels

Er komen andere tijden / Chantal Pauwels

Het gedreun van de kerkklok rolde over de wijk. Zes slagen. Langzaam kwam Louis overeind, strekte zijn stijve onderrug, schudde zijn schouders los. ’s Ochtends wogen de jaren het meest door. Alsof spieren en botten ’s nachts met elkaar in gevecht gingen. Hij glipte in zijn pantoffels en slofte naar de badkamer. In de spiegel keek een verwarde man hem aan. De derde ochtend zonder Marie, een kleine eeuwigheid.

Dik twintig minuten later zette hij de waterketel op het vuur, maalde koffiebonen en vulde de melitta. Zes schepjes. Om de stilte te breken zette hij de radio aan. Oh clown van Marc Dex. Alweer die tsjiepmuile. Gelaten staarde hij naar het aanrecht. Aangekoekte borden, vuil bestek. Tijd dat Marie naar huis kwam. Met stramme vingers haalde hij de fluit van de ketel, goot voorzichtig de filter vol. Geut per geut. Hij schonk zichzelf in, smeerde boterhammen en trok de kalender dichterbij.  Met rode balpen omcirkelde hij de datum. Vrijdag tien mei. Marie was dinsdagmorgen vertrokken. ‘Mijn zus heeft hulp nodig. Stel je niet zo aan, het is maar voor enkele dagen.’ Dagen als weken, ja.

Hij nam zijn tot op de draad versleten boekentas en stak zijn portefeuille en een pakje Belga in het voorvak. De thermos, zijn brooddoos en Het Volk pasten in het middenvak. Daarna trok hij zijn overjas aan, stak een sigaret op en ging de deur uit. De kilte overviel hem. Het was nog even wachten op de zomer. Met stevige passen liep hij richting Seleskest. Op de hoek van de Sint-Salvatorstraat gooide hij zijn peuk weg en stapte ’t Winkeltje binnen. ‘Goedemorgen Suzanne.’

De vrouw achter de toonbank veegde haar handen af aan haar schort en duwde de klapdeur naar de keuken open. ‘Maurice, meneer Goeman is hier.’ Ze draaide zich terug naar Louis. ‘Hoe gaat het met de zus van uw vrouw?’

‘Stukken beter.’

‘Marie is nog niet terug?’

‘Morgen.’ Hij ontweek haar blik. Liegen ging hem niet goed af.  

Maurice stond in het deurgat, keek hem een ogenblik onderzoekend aan. ‘Je kan vanavond hier eten.’

‘Goed idee,’ stemde Suzanne in. ‘Verse kost zal hem goed doen.  Het is zoals ze zeggen: wie gaat slapen zonder te hebben gegeten, staat op zonder te hebben geslapen. En dat willen we niet, hé.’

Drie minuten later draaiden de mannen de hoek van de Sint-Salvatorstraat om. ‘Trek het je zo niet aan,’ mompelde Maurice terwijl hij twee sigaretten uit een pakje peuterde, morgenavond is Marie vast en zeker terug.’

Louis knipte zijn zippo open. ‘Vrouwen ontsporen tegenwoordig.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ze stellen meer en meer hun eisen, houden geen rekening met ons.’

‘Overdrijf je niet een beetje?’

‘Nee, zeker niet,’ reageerde Louis stug. ‘Mijn huis is een varkensstal. Vuile vaat, lege koelkast. Om nog te zwijgen over de wasmand.’

Maurice monsterde Louis van top tot teen. ‘We

leven in het jaar achtenzestig. Je moet meegaan met de tijd.’

Louis trok zijn schouders op. ‘Vrouwen horen aan de haard.’

Maurice schoot in de lach. ‘Je bent ouderwets.’

‘Neem het van mij aan, snotneus, de wereld is om zeep.’

‘Misschien.’ Maurice glimlachte.

Even later liepen beide mannen de poort van de ACEC-fabriek door. In zijn kantoor liep Louis meteen naar het raam. Bij de bakker schoof een rij vrouwen aan, op de stoep praatte de slagersvrouw met enkele van haar klanten. Aan een raamtafeltje van café In de Snoek zaten twee gepensioneerde mannen te kaarten. Zijn gezicht klaarde op. Dat was de wereld die hij kende.

‘Het was lekker Suzanne.’ Louis plukte een sigaret uit zijn borstzakje.

‘Iedereen lust rundstong in madeirasaus, nietwaar?’

Suzanne ruimde de tafel af. ‘Koffie?’

Louis blies een kring rook uit, staarde naar de klok op de schouw. ‘Heel goed, dan kunnen we samen naar het BRT-journaal kijken.’

Maurice zette de televisie aan. Zwarte strepen, ruis en sneeuw vulden het scherm. Hij sloeg hard tegen de zijkant van de zware houten kast. ‘In Parijs betoogden vandaag duizenden studenten in de wijk rond de Sorbonne universiteit,’ opende Walter Zinzen het journaal. Louis schoof wat dichterbij. Parijs leek oorlogsgebied, jongeren gooiden lessenaars, stoelen en deuren op een hoop, versperden de doorgang.  ‘De barricade hield stand,’ vervolgde de journalist zonder verpinken, ‘dankzij de steun en sympathie van de bevolking.’

‘Wijsneuzen! Ze weten het vandaag allemaal beter! Ik heb er ook zo twee op kantoor.’

Suzanne zette zijn koffie op de salontafel en ging zitten.  ‘Trek het je niet zo aan. Ieder kind zet zich af tegen zijn ouders. Dat was vroeger zo, dat zal altijd zo zijn.’

Vol ongeloof volgde Louis een interview met een Franse vakbondsafgevaardigde die opriep tot een algemene staking op dertien mei. ‘Allemaal opstokerij,’ foeterde hij. ‘Pas op, dat waait over naar hier hé. Voor we het weten staken ze bij de ACEC ook.’

‘Dan lopen wij mee voorop,’ plaagde Maurice.

‘Staken? Nooit!’ Louis stond op, veegde het zweet van zijn voorhoofd, trok zijn das wat losser. ‘Ik staak niet. Over mijn lijk!’

‘Zo’n vaart zal het niet lopen,’ suste Suzanne.

‘Werkmensen opjutten, protesteren, staken. Dat noemen jullie vooruitgang?’ sneerde Louis. ‘Ik wil er niets mee te maken hebben!’ Boos beende hij naar de gang. Met een grijns hielp Maurice hem in zijn overjas.

De regen viel met bakken uit de lucht. Armand Pien kreeg gelijk. Voor één keer. Louis trok zijn kraag wat hoger, stak een sigaret op en sloeg de Doornzelestraat in. Hij inhaleerde diep, voelde zijn woede wegzakken. Even verderop bleef hij staan. Pal voor de garage stond een beklad Volkswagenbusje. Felblauw met knalrode sterren en purperen bloemen. Hij ging dichterbij, loerde naar binnen. Op de passagierszetel lag een boodschappentasje met ernaast een verfrommeld pakje Belga, een Pennywafel en een platgedrukte tube Smarties. Over de rugleuning hing een jeansvest. Gestreepte gordijntjes schermden de zijraampjes achteraan af. Hippies in zíjn straat!  Zijn woede laaide weer op. De wereld was nu écht om zeep. Was hij de enige die dat zag?

Hoewel het zaterdag was, zat Louis al om half acht aan de ontbijttafel. De wallen onder zijn ogen ver-

rieden een slapeloze nacht. Urenlang had hij liggen woelen. Nukkig sopte hij een oudbakken boterham in zijn koffie. Dat spelletje van Marie had nu lang genoeg geduurd. Hij plaatste zijn bord en kop bij de rest van de vuile vaat en liep naar de telefoon in de gang.

‘Hoezo? Je komt nog niet naar huis. Zo ziek kan je zus toch niet zijn?’ Zijn stem haperde. Vriendelijk blijven. Niet boos worden.

‘Toch is het zo Louis. Ze betert. Langzaam. Heel langzaam.’ 

‘Vrouw, hoe moet het nu verder? Het huis…de vaat…de was?’

Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.

‘Marie? Hallo? Schat…’ Verward staarde Louis naar de hoorn. Kiestoon. Ongetwijfeld storing op de lijn. Toch? Marie? Miljaar, nu nog beter!

Hij sakkerde de gang door, terug naar de woonkamer. Voor het raam bleef hij staan. Het schaamteloze hippievehikel stond er nog steeds. Hij schudde zijn hoofd. Nondedju. Dat onding moest daar weg. Eerst naar de bakker. Hij had zijn buik vol van oud brood. 

Vijf minuten later stond hij buiten. Wat kon er moeilijk zijn aan boodschappen?

Veel, ondervond hij.  Eindeloos wachten bij de bakker, interesse veinzen voor roddels, keuzes maken. Tegen de tijd dat hij buitenkwam bij de groenteboer was hij bekaf. Hij grabbelde het pakje Belga uit zijn achterzak en stak een sigaret op. Vlug naar huis nu, voor iemand van het werk hem zag met Maries bespottelijke bloemetjesmand.

‘Meneer!’

Louis draaide zich om. Een vrouw kwam met snelle passen dichterbij.  Ze was buiten adem, haar gezicht zag hoogrood. ‘Ja?’ zei hij afwachtend.

‘Hier. Uw portemonnee. U hebt uw portemonnee verloren. Gevallen toen u iets uit uw zak haalde. Ze legde de geldbeugel in zijn hand, knoopte haar gestreepte foulard wat vaster.

‘Duizendmaal dank.’ Keurige vrouw. Hart op de juiste plaats. ‘Gaat het?’

‘Het komt wel goed,’ glimlachte ze, ‘even bijkomen. Blijkbaar niet meer zo fit.’

‘Koffie?’ hoorde hij zichzelf tot zijn grote verbazing vragen. ‘Dat hebt u wel verdiend. Ondertussen kunt u even uitrusten.’  Zonder op antwoord te wachten stak hij het kruispunt over. De vrouw volgde. Hij hield de deur van De Wan voor haar open, schoof een stoel bij een van de raamtafeltjes. ‘Neem plaats. Ik ga bestellen.’

‘Ik ben Louis,’ zei hij, toen hij ook was gaan zitten.

‘Magda.’ Ze knoopte haar sjaal los, stak een verdwaalde lok achter haar oor.

Louis staarde naar buiten. Aan het kruispunt stonden de pasgetrouwde Bernard en Julie hand in hand te wachten op groen. Suzanne konkelfoesde met zijn buurvrouw van enkele huizen verder. Ze hadden het duidelijk over hem. Dat kon hij zien aan hun verstolen blikken. Het roddelen kon beginnen. Hij nipte van zijn koffie, tuurde van boven zijn kop naar de onbekende aan de overkant van zijn tafel. ‘Het wordt een mooie dag vandaag.’

‘Inderdaad. Ideaal om een wandeling te maken.’ Magda beet zuinig in haar koffiekoekje.

‘Ik werk liever in de tuin.’ Louis knikte naar de boodschappenmand. ‘Deze wandeling was me al ver genoeg.’

‘Niet uw favoriete hobby?’

‘Het is van moeten. Mijn vrouw is niet thuis.’ Louis nam nog een slok koffie. Ze verzorgt haar zieke zus die in Hasselt woont.’

‘Dat is een heel eind weg.’

‘Ja. Ik had liever dat ze dit weekend naar huis kwam. Mijn vrouw… het huis…’ Hij wikte zijn woorden.

‘Je mist haar.’

Louis keek naar buiten, zag hoe Maurice het zonnescherm uitrolde. ‘Weet je, zo ziek is mijn schoonzus niet. Hooguit een kriebelhoest.’

‘Wellicht heeft je vrouw tijd nodig voor zichzelf. Even op adem komen.’

Louis schudde zijn hoofd. Wie niet? Hij schoof zijn lege kop opzij. ‘Nog eentje?’

‘Nee, dank je. Ik moet gaan. Mijn huishouden wacht.’

‘Tuurlijk!’ Hij stond op en hielp haar in haar jas.

‘Bedankt voor de koffie. Prettige dag verder.’ Magda verliet De Wan.

Met pretlichtjes in zijn ogen liep Louis naar de toog. ‘Hoeveel moet ik?’ Hij haalde zijn geldbeugel boven en betaalde.

‘Is Marie nog niet thuis?’ Jeaninne stak hem het wisselgeld toe.

‘Nee, vier volle dagen is ze nu al weg. Ik versta er geen bal van.’ 

‘Morgen zal ze terug zijn. Wedden?’

‘Misschien.’ Louis trok zijn schouders op. ‘Ik ben weg, prettige dag verder.’

Enkele minuten later draaide hij zijn straat in. Magda liep een vijftigtal meters voor hem uit. Tot zijn grote verbazing stapte ze in het busje. Nu nog beter! Mooi huishouden was me dat.

 

Voilà, die klus was geklaard. Louis veegde de laatste aarde weg. Hij stapte uit zijn rubberen laarzen, trok zijn verschoten werkbroek uit, gooide alles op een hoopje bij de achterdeur. Toen nam hij een flesje Jupiler uit de koelkast om zijn rugpijn weg te spoelen. De vuile keuken maakte hem kribbig. Wat bezielde Marie? Elk zijn taak, zo waren ze getrouwd. Zijn gazon lag er perfect bij, haar huis leek een vuilnisbelt. Hoe zei die Magda het? Even op adem komen. Mein kluute. Marie had thuis alle adem die ze nodig had. Hij hoorde de kerkklok slaan. Tijd om aan het middageten te beginnen. Aardappelen schillen? Zijn neus rimpelde van weerzin. Hij nam zijn pint, liep naar het raam aan de voorkant, wierp een blik op het busje. Hoe overleefde die vrouw daar? Een kwartier later tikte hij voorzichtig op het raam van het vehikel.

Magda opende de zijdeur, keek hem schuw aan. ‘Hallo.’

Nieuwsgierig stak Louis zijn hoofd naar binnen. Een geruit kussen op een houten opbergbak, een klaptafel met daarop een broodzak en een pot confituur. In de deur enkele houten vakjes gevuld met conservenblikken, water en koekjes. Op de bank aan de andere kant van het tafeltje lag haar jas, samen met nog enkele andere kledingstukken. Ja santé mijn ratse!

‘Kan ik helpen?’ Magda ging zitten. ‘Kom erin en sluit de deur achter je.’

Louis deed wat ze vroeg, ging zitten. ‘Ik kwam vragen of je…’ aarzelde hij, ‘misschien…’ Stel je niet zo aan, dacht hij. ‘Dus hier leef je?’

‘Ja. Het is het busje van mijn oudste zoon. Ik mocht het enkele dagen lenen.’ Magda sloot de broodzak, opende een bergkastje naast zich. Het scharnier zat los, het deurtje hing scheef.

‘Ik herstel dat voor je. Een fluitje van een cent. Even de schroef wat vaster draaien. Ben je op doorreis?’ Waarschijnlijk had ze ook tijd nodig. Louis snoof.

‘Zo kun je het noemen.’ Magda wendde haar hoofd af.

‘Ik kwam je vragen om het busje te verplaatsen.’ Geen compassie. Het was tenslotte zijn straat.

‘Geen probleem. Weet je hier ergens een parking of een open plaats?’

‘Voorbij de Dampoort.’ Louis ging onhandig staan,

stootte zijn hoofd tegen het plafond. ‘Niet de meest praktische manier van reizen.’

‘De Dampoort. Hoe geraak ik er?’  Ze klapte het tafeltje in, opende de deur en stapte uit.

Druk gesticulerend probeerde Louis de weg uit te leggen. Tevergeefs.

‘Het lukt nooit, ik ken het hier niet.’

‘Ik wijs je de weg. Ik rijd mee,’ antwoordde Louis resoluut.

Even later sloeg het busje de Sint-Salvatorstraat in.

‘Hier werk ik. Daar.’ Hij wees naar het raam op de eerste verdieping. ‘Ik ben hoofd van de boekhoudkundige afdeling. Ik kan het niet helpen, maar ik ben zot van cijfers.’

Na een kleine tien minuten – ze waren de Dampoort al lang gepasseerd – wees Louis een zijstraat aan.

‘Draai hier in, wil je?’ Ik heb honger.’

Magda reed de Goedlevenstraat in, volgde zijn aanwijzingen. Even later parkeerde ze aan ’t Boerenhof.

Louis stapte uit, liep om het busje heen en opende de deur voor haar. ‘We kunnen hier een kleinigheid eten. Kom.’ Hij leidde haar naar een tafeltje onder een boom. Zijn ogen dwaalden over de menukaart. ‘Ik neem boerenbrood met varkenskop. En jij?’

Met gefronst voorhoofd tuurde ze naar de kaart. ‘Ik heb niet zo’n honger. Voor mij enkel een spuitwatertje.’

‘Hoezo, geen honger? Je moet eten meiske. Neem ook maar een boterham.’

‘Oké, met kaas dan.’ Stilletjes staarde Magda naar een groepje spelende kinderen.

‘Dus je bent op doorreis,’ doorbrak hij de stilte.

‘Niet echt. Noem het eerder bezinnen.’

‘Bezinnen,’ herhaalde Louis. Wat was dat met die vrouwen? ‘Ook even op adem komen?’ Hij deed zijn best om niet treiterig te klinken.

De ober plaatste hun bestelling op tafel. Louis nam gretig een slok van zijn pils, smeerde de varkenskop vol mosterd. ‘Lekker. Dat eet ik graag. En jij?’

‘Ik zoek mijn twééde adem,’ zei ze met een zucht. Profijtig sneed ze een stuk brood af. ‘Of misschien wel mijn derde.’ Haar hals kleurde rood.

Louis legde zijn vork neer, veegde wat mosterd van zijn mond, keek haar onderzoekend aan. Vaal gezicht, doffe ogen, tenger figuur. Laten praten. Lucht op. Suzannes woorden.

‘Ik ben zesenvijftig. Kampeer in dat ding van mijn zoon.’ Magda gebaarde naar het busje. ‘Het had niet zo moeten lopen.’

‘Wat is er gebeurd?’

‘Veel.’ Ze schoof een augurk naar de rand van haar bord. ‘Mijn man is dokter. In Oostende.’

‘Specialist?’

‘Huisarts. Bloeiende praktijk. Hij is graag gezien bij

zijn patiënten.’ Even lichtten haar ogen op. ‘Vorige week liep het fout.’

‘Hoezo? Wat kan er nu zo erg zijn dat je in zo’n vehikel, sorry voor het woord, gaat wonen?’

‘Heb je ooit een affaire gehad, meneer Louis?’

‘Nee, interesseert me niet. ‘Ik ben daar te gierig voor, volgens mijn vrouw.’ Hij lachte.

‘Het siert je. Mijn man wél. Met de grootste snol van Oostende.’

De ober ruimde hun tafel af. ‘Nog twee koffies graag.’ Louis stak een sigaret op, inhaleerde diep. Op de ACEC zag hij het ook. Sommige collega’s stoeften zelfs met hun bijzit. ‘Stom,’ mompelde hij.

‘Het doet pijn. We hebben die praktijk samen opgebouwd. Hij speelde doktertje, ik deed de rest. Dertig jaar lang. Ik regelde de afspraken, stak een hart onder de riem van de patiënten die het nodig hadden, veegde modder weg, kuiste het toilet en dweilde braaksel op. Zonder klagen, zonder verpinken. En nu dit.’

‘Waarom verdroeg je die zever?’ onderbrak Louis haar.

‘Ik kon niet weg. Ik heb geen geld.’ Magda zocht een zakdoek. ‘Mijn man verbraste mijn spaarboekje.’

‘Hoezo’

‘Bij mijn huwelijk kreeg ik wat geld mee van mijn ouders. Een appeltje voor de dorst, zoals ze het zelf noemden. Ze werkten veel, spaarden goed. Ze hadden een grote boerderij in Vlissegem.’ Ze pinkte een traan weg. ‘Enfin, na mijn huwelijk werd mijn echtgenoot beheerder van mijn vermogen. Mijn spaarboek gebruikte hij voor de aankoop van een sportwagen, en toen mijn ouders stierven ging de erfenis naar de uitbouw van de praktijk. Ikzelf heb niets meer. Mijn ouders zaliger draaien zich om in hun graf mochten ze het weten.’ Ze speelde met het lepeltje. ‘Ik heb geen eigen inkomen. Hij gaf me geen toestemming om buitenshuis te werken.’

Onwennig roerde Louis in zijn koffie. Marie. Ook zij had haar werk moeten opgeven. Zuster Directrice wilde geen getrouwde schooljuffen. Had Marie dat lesgeven gemist? Het contact met haar collega’s? De kinderen? Hij had er nooit om gevraagd. ‘Deugt niet,’ beaamde hij. Louis verkruimelde zijn speculaasje. Marie was nooit een avond van huis geweest. Steeds op post. Zonder zagen. Was ze daarom?  Verdomme, hij had er nooit bij stilgestaan. Hij trok zijn kraag wat hoger. ‘Misschien moeten we terugkeren. Het wordt fris,’ suggereerde hij.

‘Vorige week zaterdag,’ herhaalde Magda, ‘was de maat vol. Hij kwam thuis met een stuk in zijn kraag, en stinkend naar die snol. Ik vertelde hem dat ik het niet langer pikte. De volgende morgen stond mijn koffer onderaan de trap. Naar het schijnt woont ze intussen al bij hem. Gedaan met de schone schijn.’ Ze stond op. ‘Toon je me waar ik kan parkeren?’

Een kwartier later reed het busje de Doornzelestraat in. Louis gebaarde naar een vrije plaats voor zijn deur. ‘Zet je hier maar.’ Hij zocht Magda’s blik. ‘Bel aan als je iets nodig hebt. Je bent welkom.’

 

Op maandagmorgen, even na half zeven, draaide hij samen met Maurice de hoek van de Sint-Salvatorstraat om.

‘Marie nog steeds niet terug?’ polste Maurice.

‘Eind van de week,’ antwoorde Louis luchtig. ‘Ze heeft tijd nodig voor zichzelf. Ze moet even op adem komen.’ Hij nam een trek van zijn sigaret. ‘Je had gelijk maat. ’t Is achtenzestig. Er komen andere tijden.’

Er komen andere tijden              © Chantal Pauwels

Beoordeling door Joanne Dohle

Elk jaar worden de vijf beste verhalen van LetterSpinsels (op basis van de puntentelling) beoordeeld door Joanne Dohle. Zij kiest vervolgens de winnaar van de LS-literatuurprijs.

In Er komen andere tijden volgt de lezer de hoofdpersoon Louis op de voet in het Vlaanderen van 1968. Louis verzet zich stijfkoppig tegen de sociale en culturele veranderingen in de wereld om zich heen. Nieuwe ontwikkelingen verstoren het leven dat hij kent, waaronder de opkomst van de vrouwenemancipatie. Zijn vrouw Marie grijpt de nieuwe tijdsgeest aan om na jaren van ‘aan de haard’ op adem te komen bij haar zuster. Louis mist zijn vrouw en ondervindt aan den lijve de grote inspanningen van een huisvrouw. Desondanks blijft hij vasthouden aan de achterhaalde tijd. Pas wanneer een andere vrouw Louis een spiegel voorhoudt over haar ‘offers’ in haar (gestrande) huwelijk, komt hij tot inzichten over de traditionele rollen binnen zijn eigen huwelijk. Door dit inzicht doet Louis een eerste stap buiten zijn comfortzone.

Stijl

Bij het lezen van het verhaal ging mijn hartslag naar beneden. Met een bepaalde rust neemt Chantal de lezer mee in een tijd zonder het gejakker en de prestatiedrang uit de samenleving zoals wij die nu kennen. Met de verteltijd in Er komen andere tijden versterkt Chantal de beleving van het dagelijkse leefritme in de eind jaren ’60; oftewel haar stijl versterkt de inhoud.

Met de vele rake details, zoals ‘Melitta’, het Hippiebusje en de klap tegen de zijkant van de televisie, laat Chantal het tijdsbeeld van ruim 50 jaar geleden herleven. Zeker bij de wat oudere lezer roepen die details herkenning en ongetwijfeld een gevoel van nostalgie op.

De beschrijvingen over de betogingen in Parijs en de oproep tot een staking in Frankrijk, tonen dat de sociale en culturele veranderingen niet landelijk maar wijdverbreid waren. Via de beeldbuis dringen die ontwikkelingen ook door tot in de Vlaamse huiskamers. Die wijdverbreide ontwikkelingen begrenst de schrijver met de Vlaamse uitdrukkingen om zo focus te houden op waar het verhaal zich afspeelt. Daarnaast versterken de Vlaamse uitdrukkingen de vertrouwde leefomgeving van Louis: dát is zijn wereld, een wereld die hij kent en wil behouden.

Een aandachtspunt in de schrijfstijl zijn de tijdsoverbruggingen. De tijdssprongen worden meermaals letterlijk benoemd. Deze minder vloeiende overgangen onderbreken het leesritme van de lezer.

Opbouw

Chantal bouwt het verhaal zorgvuldig op. In chronologische gebeurtenissen neemt ze de lezer mee in de weerstand van Louis tegen de veranderende tijd. De schrijver schetst daarbij geloofwaardig en inlevend wát de zintuigen van Louis registreren in het Vlaanderen van 1968 en hoe hij daarop reageert. Zijn collega Maurice vervult daarbij een meesterlijke rol als ‘aangever’ om het personage Louis nader uit te diepen op diens conflict uit en met de buitenwereld. Ook houdt de lezer even zijn adem in: Louis zou toch niet zijn vrouw Marie inruilen voor Magda? Hij kiest toch niet voor een behoudende vrouw om zo zichzelf niet te hoeven veranderen in de veranderende tijden?

In het heerlijke rustige leesritme werd ik overvallen door het plotselinge einde van het verhaal. Als lezer werd ik namelijk meegezogen in het conflict van Louis: de directe aanleiding, zijn waarnemingen en reflecties op de veranderende tijden én het keerpunt… en vrijwel direct na het keerpunt (de spiegel van Magda) stopte het verhaal.

In mijn beleving is Louis’ keerpunt een eerste aanzet of (h)erkennen dat hij niet ontkomt aan het meebewegen in de tijd. Je zou kunnen opperen om het keerpunt halverwege het verhaal te plaatsen, maar dat betekent concessies doen aan die krachtige en schitterende verteltijd. Liever pleit ik voor het toevoegen van de ontbrekende fase in het conflict: hoe Louis na zijn eerste inzichten worstelt met het loslaten van achterhaalde patronen en zijn uiteindelijke oplossing daarop. M.i. geeft die aanvulling een meer uitgebalanceerde en een meer bevredigend afgerond einde aan dit zeer prachtige verhaal.

Los van de conflictontwikkeling, heb ik werkelijk genoten van dit verhaal. Chantal brengt haar hoofdpersoon Louis en zijn halsstarrigheid helemaal tot leven in het Vlaanderen van 1968. Daar neem ik mijn hoed voor af!