Brood – Ton Dunk

Brood – Ton Dunk

Terwijl hij zich uitkleedt loopt het bad vol. Dit vindt hij één van de prettigste momenten van de week. Eindelijk is het weekend, de boodschappen zijn gedaan en hij heeft er zin in. Alles ligt klaar. Dwars over de badrand een brede plank met daarop een glas vruchtensap, een asbak en een joint. Hij gebruikt zelden cannabis, maar in de vertrouwde omgeving van zijn etage kan het voor hem een genot zijn  zich over te  geven aan een zompige staat van rust en welbehagen.

Met een zucht laat hij zich in het bad glijden, de temperatuur van het water is perfect. Hij schuift de plank naar zich toe, steekt de joint op en zakt zo ver onderuit dat zijn kin nog juist boven water blijft. Ook zijn rechterhand houdt hij droog om de joint vast te houden. Het warme water prikkelt zijn bloedsomloop en al snel wordt de uitwerking van het spul voelbaar. Hij kijkt om zich heen, langs de patronen van de wandtegels gaat zijn blik naar boven. Zijn zintuigen lijken nu aangescherpt. Hij hoort gedempt geroezemoes van mensen in de lunchroom beneden, zachtjes vertrouwen suizende waterleidingen hem intieme geheimpjes toe. Met zijn hand brengt hij voorzichtig het water in beweging. Als een dirigent zwaait zijn penis de maat van een waterballet, gedwee golven zijn schaamharen in het ritme mee. Hij sluit zijn ogen en begint te mijmeren over zijn weekendplannen. Hij heeft de tijd aan zichzelf, er moet niets en er is nergens haast bij. Al zou hij zo tot maandag blijven liggen, niets of niemand zou hem daarvan kunnen weerhouden. Straks eerst maar eens even kijken wat voor weer het wordt dit weekend. Als zich dat goed houdt zou hij een fietstocht kunnen maken. Bij slecht weer hoeft er nog niets verloren te zijn. Hij kan dan altijd nog met zijn maat een partij snookeren, een film gaan zien of een halfje volkoren kopen.

Omdat de cannabis hem een droge mond bezorgde, neemt hij een flinke slok van zijn vruchtensap. Heb ik eigenlijk wel brood in huis gehaald? denkt hij hardop. De gedachte lijkt zomaar ineens als een badeendje op te duiken en alle aandacht te vragen. Hij probeert zich het boodschappenlijstje weer te herinneren, maar weet niet zeker meer of daar een halfje volkoren op stond. Zou hij dat brood dan toch vergeten zijn? Nou ja, dat kan hij straks altijd nog bij de supermarkt gaan halen. Hij zakt weer achterover om zich opnieuw over te geven aan die heerlijke staat van ontspanning, maar al snel merkt hij dat dit niet lukt. Wat hij ook probeert, de gedachte aan het brood laat hem niet los. Opnieuw houdt hij zichzelf voor dat het echt geen ramp hoeft te zijn om dat straks alsnog te halen, maar dit werkt zelfs averechts. Hij ziet het brood nu voor zich, met donkerbruine korst en zaadkiemen erop. Dit beeld wordt alsmaar indringender en hij begint onrustig te worden. De dirigent krijgt moeite met het ritme, de waterleidingen beginnen gore taal uit te slaan. Het gedempte geroezemoes beneden zwelt aan tot een hinderlijk gebrom. Hij kijkt weer om zich heen. Het badwater is groezelig geworden en hij ziet zich ingesloten door een brede plank. Het is kapot. Wat zojuist voor hem nog een paradijsje was, is   teruggebracht tot een alledaagse, nogal ontnuchterende werkelijkheid. 

Resoluut schuift hij de plank van zich af en stapt uit het bad. Hij neemt niet eens de moeite om zich af te drogen, dampend naakt loopt hij naar de keuken. Het is daar behoorlijk fris, maar dat schijnt hem niet te deren. Hij kijkt in de broodtrommel; geen brood te zien. Ook een zoektocht door de keukenkasten en zijn boodschappentas levert niets op. Verdomme, toch vergeten te kopen. Terwijl de kou van de vloertegels langzaam door zijn voetzolen naar boven kruipt, blijft hij even besluiteloos staan. Hij kijkt op de klok. Half twee, als hij nu opschiet kan hij misschien bij de bakker tegenover nog wel brood te pakken krijgen. Rillend loopt hij terug naar de badkamer. Nadat hij zich haastig afgedroogd heeft, begint hij zich weer aan te kleden. Een eeuwigheid lijkt dat te duren. Zijn kleren willen gewoon niet meewerken, ze schuiven maar stroef over zijn nog vochtige lijf.

In zijn leunstoel probeert hij zich te ontspannen. Nog steeds voelt hij de uitwerking van de cannabis, maar die is bepaald niet prettig meer te noemen. Zijn hersenen draaien op volle toeren, terwijl zijn lichaam er als een slappe vaatdoek achteraan lijkt te bungelen. Het beeld van het volkorenbrood zweeft nog altijd voor zijn ogen, hij kan het nu zelfs zowat ruiken. Hij komt vrijwel dagelijks in de bakkerswinkel. Normaal gesproken is het dus een kleinigheid om even de straat over te steken en brood te kopen. Nu ziet hij die simpele boodschap als een hachelijke onderneming. De winkel zelf is niet zozeer zijn schrikbeeld, de weg er naar toe wel.

Zijn etage is gelegen op de bovenste verdieping van een oud pand in de binnenstad. Door de jaren heen is de weg naar beneden veranderd in een doolhof van gangen, deuren en trappen. Omdat hij geen eigen voordeur heeft, moet hij door de lunchroom als hij naar buiten wil. Gewoonlijk kan hij die weg nagenoeg op de tast vinden, maar in deze toestand is de route voor hem een stormbaan. Vooral het vooruitzicht dat dat hij straks door een drukke lunchroom heen moet ziet hij helemaal niet zitten. Opnieuw probeert hij zich er maar weer van te overtuigen om de boel maar te laten voor wat het is, maar dat heeft geen enkele zin. Het is een uitgemaakte zaak. Het brood moet en zal er komen, al is het alleen maar voor zijn gemoedsrust. Weer kijkt hij op de klok. Tien voor twee, als hij nu niet voortmaakt  kan hij dat brood wel vergeten.

Hij zit nog altijd in zijn leunstoel en concentreert zich op de weg naar beneden. Niets, maar dan ook niets wil hij aan het toeval overlaten. In gedachten passeert hij alle gangen, deuren en trappen. Ook probeert hij zich voor te stellen hoe de drukke lunchroom er nu uit zal zien. Mensen. Veel mensen. Etende, drinkende en pratende mensen. Dwars door die ruimte zal hij over een groene loper naar de glazen voordeur moeten lopen. De weg naar buiten, de weg naar de bakkerswinkel. Daarna zal het allemaal wel meevallen, hij hoeft alleen maar over te steken en brood te kopen. Langzaam staat hij op. Hoe het komt weet hij niet, maar het komt hem voor iets of wat boven de grond te zweven. Zoiets overkomt je ook wel eens als je lang hebt zitten lezen en opeens opstaat. Maar hoe dan ook, de expeditie volkorenbrood is van start gegaan.

Voorzichtig begint hij aan zijn weg naar beneden, maar uiteindelijk valt het allemaal reuze  mee. Blijkbaar weet hij ondanks zijn toestand alles op routine te vinden. Maar als hij achterdeur van de lunchroom opent, schrikt hij toch enorm van de drukte en het kabaal. De groene loper lijkt opeens erg lang, de voordeur eindeloos ver weg. Aan weerszijden van de route zitten hyena’s hem te beloeren, geduldig wachtend op een fatale aarzeling of misstap. Even staat hij op het punt weer om te keren, maar met moeite weet hij zich toch te vermannen. Hij moet en zal zijn brood te pakken krijgen. Hij focust nu zijn blik op de verre voordeur, probeert het lawaai en de doordringende blikken buiten te sluiten. Behoedzaam, zich bewust van elke stap gaat hij naar voren. Zweetdruppels prikken nu aan zijn haarwortels, maar eindelijk bereikt hij de glazen vluchtopening. Als hij de deurknop vastpakt, bukt hij zich een beetje. Nog steeds heeft hij het gevoel wat te zweven. Een zucht van verlichting als hij eindelijk buiten staat, allang blij dat hij door die klotendeur paste. Traag lopen mensen langs hem heen. Even weet hij niet wie of wat er nu beweegt, die mensen of hijzelf. Alsof hij in een stilstaande trein zit, terwijl vlak daarnaast een andere trein vertrekt. Toch voelt hij zich eenmaal buiten een stuk prettiger.

De etalageruit van de bakkerswinkel is beslagen, het is er binnen warm en druk. Maar tot zijn opluchting ziet hij rechts op het schap nog broden liggen. Volkorenbroden. Hij telt de broden en het aantal klanten. Dit moet gaan lukken, denkt hij bij zichzelf. Omdat het tegen Pasen loopt, puilt de winkel uit van paaseieren, kuikens en paashazen. Beduusd staat hij de bonte uitstalling te bekijken. Op de hoek van de toonbank staat, in cellofaan verpakt, een enorme chocolade paashaas. Nooit eerder zag hij zo’n  groot exemplaar. ‘Ha  die Simon!’, klinkt het opeens naast hem. ‘Alles goed?’ Hij hoort zichzelf mompelen dat alles prima gaat, maar houdt zijn blik strak op de broden gericht. Dan is hij eindelijk aan de beurt. Hij wijst naar de broden die nog op het schap liggen. ‘Een halfje volkoren graag’. ‘Die zijn besteld, het brood is uitverkocht’, antwoordt  de verkoopster. 

Vroeg in de avond wordt hij met een kurkdroge mond wakker. Hij weet niet hoe gauw hij naar de keuken moet komen om zijn dorst te lessen. Hij zet een pak melk aan zijn mond en drinkt dat gulzig voor zowat de helft leeg. Als hij de gang door loopt, ziet hij licht branden in de badkamer. Dan begint hij zich de gebeurtenissen van die middag te herinneren. Toch voortaan maar oppassen met dat spul. Misschien was de dosering wel te hoog, of viel het dit keer verkeerd. Als hij de badkamer binnenkomt, ziet hij de plank nog braaf over de badrand liggen. Ook het badwater hield zich aan de natuurwetten. Omdat hij in zijn haast vergat de stop eruit te trekken, is het bad nog nagenoeg vol. Het water is vaal van kleur. Hij trekt de stop uit de afvoer en terwijl het water wegloopt, ruimt hij de boel op. De plank gaat weer in de hoek, de handdoeken gooit hij in de wasmand. Dan spuit hij met de douchekop het bad schoon. Op dat moment besluit hij maar eens thuis te blijven die avond. Misschien is er een aardige film op tv, of kan hij lekker op de bank gaan liggen lezen. Helemaal tevreden met dit besluit loopt hij naar de woonkamer. Als hij daar het licht aanknipt schrikt hij zich wezenloos. Op de salontafel staat trots, maar ook zeer nadrukkelijk aanwezig, een levensgrote paashaas. Vanachter het cellofaan lacht het schepsel hem vrolijk, bemoedigend toe.