De zwarte engel – Barbara Joy

De zwarte engel – Barbara Joy

Op mijn hoede voor slangen en ander kruipend gespuis, volgen we het pad van rode aarde. In de bomen naast ons krijsen vogels of apen. Tijmen legt zijn handen over zijn oren.
‘Het kan nu niet ver meer zijn,’ zeg ik. ‘Die open plek was bij een struik met oranje bloemen. Kijk, zoals die daar.’
Sneeuwvlokkie, het witte, krulharige hondje van de lodge-eigenaar huppelt uitgelaten vooruit. Joost mag weten waarom hij ons uitkoos als gezelschap toen we hier gisteren arriveerden en ook nu meeloopt op onze namiddagwandeling door het wildpark.
‘Die nyala’s zijn vast al weg,’ voorspelt Tijmen. Op zijn gezicht verschijnt een olijke glimlach. ‘Antilopen zijn helemaal niet tegen lopen, sterker nog, ze rennen wat af op een dag.’ Hij zegt het voor de derde keer in korte tijd. Ik hef mijn hand. ‘Stil eens. Hoor je dat?’
Sneeuwvlokkie staat stil en houdt zijn kopje scheef. Hoort hij ook iets vreemds? Alsof er een niet voelbare bries opsteekt die de bladeren doet ritselen. Het geluid gaat abrupt over in een onnatuurlijke stilte. Zijn het apen die van tak naar tak springen en ons bespieden of huizen er nog andere dieren in het dichte groen?
Met mijn camera op stand-by sluipen we naar de open plek. Tijmen had gelijk. De nyala’s die we zonet vanuit de safaribus zagen, zijn weg. Ook al zei onze gids dat ze hier vaak de hele middag rondhangen.
De verlaten plek ruikt vaag naar een geitenstal. Sneeuwvlokkie snuffelt aan een berg keutels en verdwijnt in het hoge gras dat taai en buigzaam is, net als de mensen hier. Een kleurige vogel met een lange staart vliegt klapwiekend op. De ergste hitte is al voorbij en de vredige, lome sfeer voelt aangenaam. De oude bomen die de plek omzomen, geven me een gevoel van geborgenheid.
Ik loop naar het midden, waar de meedogenloos brandende Afrikaanse zon het gras verschroeid heeft, haal diep adem en draai met gespreide armen een rondje.
Tijmen komt achter me staan en legt zijn armen om me heen. Over mijn schouder kijk ik naar zijn gelukkige gezicht. Het was een goede beslissing om onze droomreis nog te maken.
Ineens is dat geluid er weer. Schuin achter Tijmen bewegen takken.
Tijmen draait zich om. Sneeuwvlokkie komt blaffend aanrennen. ‘Hier! Down,’ probeer ik. Gespannen gaat hij in het zand liggen, zijn blik strak gericht op de bewegende bosjes. De takken wijken en er verschijnt een enorme giraffe. Met zachte ogen neemt hij ons op. Hij is zo dichtbij dat ik zijn lange oogharen zou kunnen tellen. Mijn lijf vult zich met liefde en ik hou mijn adem in.
Even kijkt hij achterom, loopt dan statig voor ons langs, gevolgd door de leden van zijn kudde. Vier vrouwtjes en een onvolgroeid mannetje, dat net als zijn vader, wat donkerder van kleur is.
Rustig trekken ze voorbij, hier en daar stilstaand om wat blaadjes van bomen te rukken. Het jonge mannetje schudt zijn kop. De vliegen laten zich niet verjagen, ze maken enkel een sprongetje en rukken weer op naar zijn ogen en neus. Er trekt een rilling over de huid van zijn hals. Wat zou ik graag mijn hand even op dat gevlekte fluweel leggen.
Ze verlaten de open plek, steken het pad over en verdwijnen in de dichte begroeiing. Het geluid van ritselende blaadjes en brekende takken neemt af en dan verraadt niets meer hun aanwezigheid.
Ik draai me naar Tijmen. ‘Hoe is het mogelijk dat zulke grote dieren zich zo onzichtbaar kunnen maken, hè?’
Hij zucht. ‘Hier hoop je op. Zomaar oog in oog met een paar eh.. een paar van die langnekken.’
We besluiten om het pad een stukje te volgen en dan ergens met een boog weer terug te keren naar het veld met ananassen dat zich uitstrekt tegenover de ingang van lodge. Er moeten hier in de buurt ook zebra’s zitten en met een beetje geluk zien we olifanten.
Na een paar bochten en afslagen naderen we een kruising. Sneeuwvlokkie blaft luid en schiet de bosjes in. Van links komen de zes giraffes aanstuiven. In wilde galop rennen ze ons voorbij, opgejaagd door het dappere hondje dat probeert om in hun achterpoten te bijten. ‘Hier. Kom. Feet. Down!’ commandeer ik. Sneeuwvlokkie reageert niet. Hij drijft de giraffes tientallen meters over het pad en nog verder, een heuvelachtige savanne op. Met opgeheven staart stuiven de giraffes uiteen en komen dan verbazend snel weer tot rust.
Sneeuwvlokkie komt terug en ploft hijgend naast ons neer.
De giraffes verzamelen zich op het hoogste punt van een heuveltje. Ze steken scherp af tegen de zon die in warme kleuren ondergaat. Ik neem een foto, en nog een, voordat het licht weg is.

De kudde sluit zich aaneen en trekt verder in de richting van de zon die achter de heuvel verdwenen is.
‘Ik krijg trek,’ zegt Tijmen.
De snel invallende duisternis slokt de kleuren en contouren op. We moeten terug, maar ik heb geen idee in welke richting we de lodge moeten zoeken. Tijmen wist altijd overal feilloos de weg, zorgeloos volgde ik hem, naar hartenlust foto’s makend. Maar die tijd is voorbij. Daar heeft de ziekte van Alzheimer een streep door getrokken. Ik ben verantwoordelijk voor ons beiden.
Ik glimlach naar Tijmen, hij mag mijn angst niet opmerken, dan zijn we nog verder van huis. ‘Op naar het buffet dan. Ben benieuwd wat er vanavond op de braai ligt.’
‘Heb jij water bij je?’ vraagt Tijmen.
‘Nee. Vergeten.’
In mijn haast om foto’s te maken van de nyala’s heb ik behalve mijn camera niks meegenomen. Mijn mobiele telefoon ligt in mijn koffer, die zou hier toch geen bereik hebben. Niemand van ons reisgezelschap weet dat we zijn gaan wandelen en niemand zal ons missen. We eten niet met een vaste groep en trekken zoveel mogelijk met zijn tweetjes op. Dat voelt wel zo veilig, sinds ik merkte dat Tijmens soms wat afwijkende gedrag, onderwerp was van spot.
‘Ik wil even op de heuvel kijken of ik nog een mooie tegenlichtfoto kan maken,’ zeg ik tegen Tijmen. ‘Wacht jij hier?’
Ik klim omhoog en draai opnieuw een rondje in de hoop iets te zien van de zee van licht waarin de lodge zich om deze tijd hult. Enkel op de plek waar de zon ondergegaan is, hangt nog een gouden gloed. Shit. Wat nu?
Als ik weer naast Tijmen sta, is het zo donker als het alleen in een uitgestrekt natuurgebied kan zijn. Op mijn kuit kriebelt iets, de muggen beginnen ook al opdringerig te worden. Had ik maar muggenwerende spray meegenomen. Of iets met lange mouwen. Had ik maar…
‘Welke kant moeten we op?’ vraagt Tijmen.
‘Die kant. Kom maar mee.’
Ik richt me tot Sneeuwvlokkie, die als een wit baken afsteekt tegen de donkere begroeiing en klap in mijn handen. ‘Let’s go.’ Hij kwispelt en kijkt me afwachtend aan. ‘Zoek huis,’ probeer ik met een armzwaai. Hij springt tegen mijn been op. Hopelijk wordt hij wél gemist.
Op goed geluk lopen we langs de rand van de savanne. In de verte draaft een kudde zebra’s voorbij. Ik hoor ze balken, maar kan ze niet zien, heb ook geen idee hoe ver ze bij ons vandaan zijn. En waar ze voor wegrennen. Ik zou tegen een olifant moeten oplopen, voordat ik hem in de gaten zou hebben. Hoe kon ik toch zó roekeloos zijn? Morgenochtend om half acht vertrekt de bus, dan telt onze gids de aanwezigen. Hoe doe je dat, overnachten in een wildpark? Het kan hier ’s nachts flink koud worden. Hadden we maar een doosje met vuurhoutjies, zoals onze gids zijn lucifers noemt.
We moeten in beweging blijven. Gaan zitten is sowieso geen optie met alles wat hier rondkruipt en schreeuwt, piept of op een andere manier tekeer gaat.
‘Ik heb trek,’ zegt Tijmen.
‘Ik ook. We zijn er zo.’
We stuiten op een afrastering. ‘Waarom zou je hier een hek neerzetten?’ vraag ik me hardop af. Er zijn in dit wildpark geen roofdieren. Daarom mag je er overdag op eigen gelegenheid rondwandelen.
‘Ik weet het niet,’ zegt Tijmen.
Ik zie de manager van het restaurant weer voor me. Zijn huid glanzend als pas geboend ebbenhout en doordringende ogen die een wijsheid van eeuwen leken te herbergen. ‘De laatste luipaard die hier rondzwierf, is eigenhandig door mijn opa gedood, met een assegaai,’ vertelde hij met gepaste trots.
‘Wauw. Was hij een Xhosa-krijger?’
‘Geen krijger, madam, mijn opa was een vredelievende jager.’
Opgezet en met glazen ogen, maar nog altijd imposant, kijkt die gevlekte panter nu neer op de restaurantbezoekers die zich rond het buffet verdringen.
Rustig blijven, logisch denken. Dat veld met ananassen. Zouden zebra’s die eten? Of zijn olifanten daar gek op? Het hek is stevig en meer dan twee meter hoog. Aan welke kant zou die akker zijn? Ik besluit om langs het hek te lopen tot we een doorgang of aanwijzing vinden.
‘Weet je zeker dat we die kant op moeten?’ vraagt Tijmen.
‘Ik denk het wel.’
‘Je weet het niet zeker? Ik heb er geen zin meer in. Ik ga terug naar huis.’ Hij draait zich om.
Ik pak zijn hand. ‘Dit hek loopt om dat veld met ananassen heen en leidt ons vanzelf naar de lodge.’
‘Ananassen? Ik weet van geen ananassen. Ik wil naar huis.’
‘We hebben ze gisteren nog gegeten. Vers van het land. Die akker is van de manager van het restaurant. Dat vertelde hij gisteren, weet je nog?’
‘Nee.’ Hij wiebelt onrustig heen en weer.
Sneeuwvlokkie leunt tegen mijn been. Zijn krulletjes zijn lekker zacht. Net als Lammie, de schapenknuffel die ik als kind altijd bij me wilde hebben in spannende situaties.
‘Wat is het toch een lief beestje, hè?’ zeg ik tegen Tijmen. Ik til Sneeuwvlokkie op en denk aan Lassie. In die tv-serie uit mijn jeugd vond die slimme collie altijd de weg naar huis. ‘Stom beest,’ zeg ik zachtjes tegen hem terwijl ik hem aai. ‘Jij kan het ook niet helpen, hè?’ Hij likt mijn hand. ‘Voel eens Tijmen, hoe zacht hij is.’
‘Nee, ik ben het beu. Waar zijn we eigenlijk?’
‘Vlak bij de logde. In Afrika.’
‘Afrika? Dat had je dan weleens met mij kunnen overleggen. Jij regelt altijd maar van alles buiten mij om. Ik ga terug!’
Ik sla mijn vrije arm om hem heen en slik mijn tranen weg.
‘You need help?’ klinkt ineens een zware mannenstem naast me.
Ik kijk op en zie in het licht van een vlammetje van een aansteker als eerste de tanden en het oogwit van een forse, donkere man. Hij draagt een lichtgekleurd overhemd met lange mouwen en een lange broek. Waar komt die zo gauw vandaan? Hij straalt rust en kracht uit, of is het de opluchting die me doet ontspannen?
Ik zet Sneeuwvlokkie neer en lach naar hem. ‘O, yes! I’m so happy to see you. Do you know the Ezulwini Game Lodge?’ Godzijdank heb ik de naam onthouden.
Hij knikt en met krachtige armgebaren duidt hij mij de weg. Stukje rechtdoor, met duim en wijsvinger geeft hij de lengte van dat stukje aan, dan rechtsaf en bij de tweede weg schuin naar links.
Ik probeer het te herhalen. O, jee. Ik weet het nu al niet meer!
‘Women!’ Hij kantelt zijn hoofd achterover en lacht met een diep parelend keelgeluid. Dan hurkt hij en veegt een stukje aarde glad. Hij ruikt naar zweet, houtvuur en benzine. Met zijn vinger tekent hij een plattegrond met hek, waarna hij de route aangeeft door met een stokje gaatjes te prikken in het zand. ‘You see?’
Ik buig me over de tekening en maak er een foto van. Het flitslicht is verblindend. Als ik opkijk om hem te bedanken, is hij verdwenen. ‘Waar is hij zo snel naartoe?’ vraag ik aan Tijmen.
‘Ik weet het niet. Ik keek naar jou.’
Ik bekijk de foto op mijn schermpje. De plattegrond staat er scherp en in zijn geheel op. Hiermee moet het lukken. Er staat ook een stukje blote voet van de man op. Een smalle lijn waar het diepzwart overgaat in het wit van zijn voetzool.
De accu van mijn camera is nog voor driekwart vol, het schermpje geeft voldoende licht om te zien waar we onze voeten zetten. Dat ik daar niet eerder aan dacht! Ik pak Tijmens hand. ‘Kom, we gaan lekker eten.’

Als we in de lodge aankomen, vertel ik aan de restaurantmanager wat ons is overkomen.
Hij lacht geheimzinnig en zegt: ‘A black angel.’
‘Denk je dat echt?’
Zijn wijze ogen lijken bij me naar binnen te kijken. ‘Sure.’ zegt hij rustig. ‘Dit is Afrika. Ezulwini is de Xhosa benaming voor Hemel.’
De lodge-eigenaar komt erbij staan en haalt zijn hondje aan. ‘Julle het baie geluk gehad,’ zegt hij. ‘Na sononder is hier byna nooit mense nie. Daar is ook geen nedersettings in die park waar arbeiders woon. Soms kom hier stropers, maar die kom gewoonlik pas later op die aand of in die nag. Jy weet seker dat jy ’n man gesien het?’
Ik pak mijn camera om de foto te tonen, maar ik kan hem nergens meer vinden.

De zwarte engel © Barbara Joy

Beoordeling Anneke Blok

De zwarte engel’ van Barbara Joy is een echte vertel­ling. Barbara heeft ook ruimschoots gebruik gemaakt van tips van andere leden en het verhaal op een aantal punten herschreven. Waar eerst de dementie van de man een middel voor de schrijfster was om het ver­dwalen te rechtvaardigen, speelt in de herziene versie de dementie een veel grotere rol. Zeker tijdens de zoektocht naar de weg naar de lodge. Dit gedeelte laat zich lezen als een filmscenario. Ik zag zo de reactie van de vrouw voor me op de opmerkingen van de man. Wel staat in deze nieuw geschreven scene de dementie van Tijmen geïsoleerd in het verhaal, want ook in de slotscène speelt zijn dementie geen rol. Hoe goed deze scene ook geschreven is, de wat vagere aanduidingen van vergeten in de eerdere versie vond ik mooier pas­sen in het geheel van de vertelling.

Tijdens het lezen kreeg ik ook in deze versie geen dui­delijk beeld van de plattegrond. Hek, lodge, ananassen. Er moet toch ook een weg zijn? Staat er om de lodge geen hek? Mogen de giraffes zo de keuken binnen­wandelen? Het was een beetje verwarrend.

De opmerking van Tijmen over de antilopen heeft denk ik veel reacties gekregen. In eerste lezing dacht ik ook: wat een boekentaal. Maar juist het letterlijk gele­zene blijft hangen en de geest van de man is niet lenig genoeg om het om te zetten in spreektaal. Van mij had de eerste versie mogen blijven, hoewel het vereenvou­digde grapje ook goed werkt.

De sfeer van de natuur, de spanning bij de verschijning van de giraffes is fantastisch beschreven. Het eerste deel leest of je het zelf beleeft.

Een deus ex machina is bij dit verhaal haast onvermij­delijk om de karakters veilig thuis te krijgen. Maar een niet bestaande man en een verdwijnende foto vind ik goedkoop (sorry Barbara) en afbreuk doen aan het ver­haal. Er waren vast wel rationele oplossingen te be­denken geweest.

Barbara Joy beschrijft in haar verhaal de natuur, laat de reactie van Tijmen zien op het verdwalen en tovert dan een ‘Zwarte Engel’ uit het niets. Hier mag ik wel vraagtekens zetten bij dat voor mij onverklaarbare ver­schijnsel. Niets in het denken van de hoofdpersoon wijst op deze ontwikkeling. De vrouw in het verhaal wordt beschreven als de bewonderaarster van de schitterende natuur, de zorgzame begeleidster van haar man, maar niets eerder in het verhaal wijst op magisch denken.

‘De zwarte engel’ heeft mij, ondanks een voor mij niet bevredigend slot, met zijn sfeervolle natuurbeschrij­ving en filmisch aandoende scene over een demente­rende man heel veel leesplezier gegeven.

© Anneke Blok

Beoordeling Joanne Dohle

De zwarte engel is een verhaal waarin de beelden van een Afrikaanse savanne aan het geestesoog van de lezer voorbijtrekken. Het verhaal ademt Afrika. In dit verhaal laat Barbara een van haar kwaliteiten in creatief schrijven zien: zintuigelijk schrijven. De geuren, de kleuren en de geluiden uit Afrika komen allemaal voorbij. Ook de beelden zoals een opvliegende vogel, het verschroeide gras door de hitte en giraffes die op een heuvel sterk afsteken tegen de zon, zijn een greep uit die talrijke mooie waarnemingen.

Tijdens de wandeling  in de namiddag van het ik-figuur en Tijmen geniet ik als lezer van de omgeving. Maar het verhaal komt daardoor wel iets traag op gang, omdat de personages door de waarnemingen iets te lang ondergeschikt aan de verhaallijn blijven. De waarnemingen zijn welkom voor de lezer, maar doordat die enkele keren gekoppeld worden aan het hondje – hetgeen leuke en lieve beelden oproept – worden die op hun beurt ook verstoord. De lezer die een groeiende behoefte ontwikkelt om meegenomen te worden in de authentieke beelden van een safaripark zal het hondje daarom mogelijk als ruis ervaren.  Het is deze “ruis” die mij als lezer even laat dwalen tot halverwege de eerste pagina, wanneer ik de eerste hint krijg: het ik-figuur en Tijmen maken, tegen de adviezen in, hun droomreis.

“Het was een goede beslissing om tegen de adviezen in, onze droom­reis nog te realiseren.”

Deze zin geeft spanning en er ontstaat een emotionele lading: de droomreis. Vanaf dat moment is mijn interesse in de personages gewekt. Deze krachtige zin had een goede openingszin kunnen zijn om de spanning eerder in het verhaal te brengen en eerder een relatie te leggen tussen al je zintuigen openzetten (de waarnemingen) en de droomreis waar ze zo vol van is. Barbara lost vervolgens de spanning in van ‘tegen de adviezen in’: het wordt donker en de personages verdwalen in de omgeving waar onder andere slangen over de rode aarde kruipen en waar de nachten koud zijn. Als lezer hoop je dat ze samen snel de weg naar de lodge terugvinden, maar dan presenteert Barbara een ‘hindernis’ die het bereiken van hun doel bemoeilijkt: We moeten terug, maar ik heb geen idee in welke richting we de lodge moeten zoeken. Tijmen wist altijd overal feilloos de weg, zorgeloos volgde ik hem, naar har­tenlust foto’s ma­kend. Maar die tijd is voorbij. Daar heeft de ziekte van Alzheimer een streep door getrok­ken. Ik ben ver­antwoordelijk voor ons beiden. Schrijftechnisch is het verergeren van de situatie door een hindernis sterk én het versterkt de spanning. Deze zinnen maken het verhaal tevens pijnlijk ontroerend.

De personages blijven onder de geschetste omstandigheden -in een verlaten omgeving met vreemde geluiden en gevaarlijke dieren- tamelijk rustig. Ik vond het ontbreken van angst of paniek opvallend, maar het is uiteraard heel goed mogelijk dat de ik-figuur rustig blijft om Tijmen te ontzorgen. Het onderbouwen van deze missende informatie, in bijvoorbeeld een innerlijke monoloog, geeft naar mijn smaak meer duidelijkheid en inleving over de penibele situatie. Ook brengt een meer gedetailleerde uitwerking van het ik-figuur meer evenwicht in de gedetailleerde zintuigelijke waarnemingen. Overigens doet dit niets af aan de spanningsboog. De spanningsboog blijft vanaf het verdwalen strak: de discussie tussen het ik-figuur en Tijmen loopt op en wanneer Tijmen het beu is en terug naar huis wil, breekt het sterke ik-figuur (ze slikt haar tranen weg). Die wegslikkende tranen zijn voelbaar en schrijnend, omdat de lezer weet dat Tijmen in de savanne met ‘huis’ niet de lodge bedoelt maar hun huis in Nederland. Op het hoogtepunt van de spanningsboog lijkt het terugvinden van de lodge een onmogelijke opgave geworden. Wat nu? Op dit punt had het vertragen in tijd -door het fragment te rekken met bijvoorbeeld emotie- de spanning voor mij als lezer hoger opgevoerd. Neemt niet weg dat de gelijk daarop volgende introductie van de reddende engel, de zwarte engel, in een woord schitterend is. Ik zie de engel met zijn vinger in het zand ‘de oplossing’ van het probleem tekenen; een plattegrond. Het plotseling verschijnen en het even zo plotseling verdwijnen van de zwarte engel, maakt deze verschijning mysterieus. Barbara symboliseert daarmee hoop: wanneer een situatie uitzichtloos lijkt, komt er uit onverwachtse hoek hulp maar men moet zelf de gewezen weg volgen om thuis te komen. Dit symbool straalt ook af op Alzheimer, de ziekte die beide personages diep beïnvloedt. Als lezer interpreteer ik het symbool als volgt: de ik-figuur draagt alle verantwoordelijkheden en wanneer dit op enig moment te zwaar wordt, dan is er de hoop op een onverwachts steuntje in de rug om zelf de volledige zorg voor de ander weer te kunnen dragen. Deze symboliek maakt het verhaal krachtig en hoopvol. De titel (de gekleurde engel en de hulp maar het uiteindelijk toch zelf moeten doen) heeft in dit licht een mooie dubbele betekenis.