De meeuw en het kind – Margareta Keijser

De meeuw en het kind – Margareta Keijser

De smalle treden van de trap naar het strand zijn bedekt met een laagje zand en Niels gaat een paar keer bijna onderuit. Binnensmonds vloekend komt hij beneden, trekt zijn sportschoenen uit en haakt zijn vingers erin. Bij elke stap die hij neemt zakt zijn voet diep in het mulle zand. Het voelt koel aan. Logisch voor eind september. Toch zijn er nogal wat mensen door de najaarszon naar zee gelokt. De meesten zitten in strandstoelen met hun gezicht naar de zon gekeerd, maar hij ziet ook gekleurde handdoeken met daarop half ontklede lichamen, die het zomerse bruin alweer aan het verliezen zijn. Wat een domme bezigheid, zonnen. De schamperheid van die gedachte echoot in zijn hoofd. Hij tast in de zak van zijn spijkerbroek naar het pakje sigaretten. Het is er niet. Haastig zoekt hij in het borstzakje van zijn overhemd en moet vaststellen dat zijn sigaretten thuis liggen. Stom! In de haast om weg te komen niet meer aan gedacht; hij is er nog niet aan gewend dat hij sinds kort weer rookt.
‘Ga jij maar lekker langs het strand lopen, dan ga ik nog even slapen,’ had Sandra gefluisterd. Haar armen om zijn nek, haar betraande ogen vlak bij de zijne. Sandra, zijn dappere lief! 
Zijn kaken spannen zich en hij voelt zijn handen vuisten worden. Strak, alles is strak. Hij kijkt om zich heen. Het paviljoen staat er nog, maar is verlaten; hij zal het zonder nicotine moeten doen.
Langzaam loopt hij richting zee. Verwend door het zomerseizoen, scharrelen de meeuwen met alerte blik tussen de late badgasten, in de hoop op een stuk brood of koek. Een rafelige kauw valt op tussen het wit. Hij raapt een steen uit het zand en gooit die met kracht naar het beest. Mis! Nauwelijks geschrokken maakt de vogel een zijwaarts sprongetje en wandelt deftig verder in zijn geschonden verenpak. 
Het zeewater bijt in zijn voetzolen en jaagt kippenvel over zijn huid. 
Ontspan, voel de aarde, herhaalt hij als een mantra, voel de aarde, ontspan… 
Hij geeft het op, het werkt niet. Zijn nek lijkt van hout en is toch nauwelijks in staat om zijn hoofd te dragen. 
Met trage passen loopt hij het water uit en steekt het smalle strand over om zich in het zand onderaan de duinen te laten zakken. Hij buigt zijn hoofd en slaat met zijn vuisten tegen zijn ogen. De tranen willen niet komen.
Als hij weer opkijkt, ziet hij een paar meter verderop een peuterjochie van een handdoek overeind komen en achter een meeuw aan dribbelen. Zijn ouders liggen ineengestrengeld en onbeweeglijk op een badlaken. Slapen ze? Ze merken in elk geval niet dat hun kind bij hen vandaan loopt. 
Hij volgt de beentjes die steeds sneller gaan. De meeuw houdt zijn voorsprong feilloos in stand. Zonder achterom te kijken weet hij blijkbaar waar zijn belager zich bevindt. 
Niels voelt zich laaiend worden op die twee op het badlaken. Ze zijn het verdomme niet waard om kinderen te hebben. Kijk nou, de kleine is inmiddels een heel eind verderop. Heel bewust maakt hij zijn blik los van het witte zonnepetje en kijkt een andere kant uit. Dat kind is mijn verantwoordelijkheid niet, denkt hij met vastgeklemde kaken, ik heb er niks mee te maken. Sterker nog: ik wens zijn ouders de angst en spijt toe wanneer ze ontdekken dat hun kind weg is. Ik ga het ze niet vertellen. Laat ze maar voelen hoe het is om het kostbaarste wat ze hebben kwijt te raken. 
Als deze misplaatste wraakgedachte tot hem doordringt, komt hij bij zinnen en wendt met een ruk zijn hoofd om. Het jongetje is een wazige stip en de meeuw bijna niet meer te zien. Is er dan niemand op het hele strand die in de gaten heeft dat er een kind aan het zoekraken is? Niels schiet overeind, kijkt naar het slapende stel en zet het op een rennen.
Als hij het kereltje heeft ingehaald, is dat net gestruikeld en de meeuw opgevlogen.
Met bonkend hart blijft Niels staan en ziet hoe het jochie probeert overeind te komen door zijn handjes in het zand te zetten, zijn billen omhoog te duwen en het lijfje zwaaiend op te richten. Het lukt hem, maar meteen daarna verliest hij zijn evenwicht weer en ploft terug in het zand. Alsof hij uit een trance ontwaakt, kijkt hij om zich heen en Niels kan de paniek in zijn oogjes zien groeien. 
Hij gaat op zijn hurken naast de peuter zitten.
‘Kom maar manneke, ik breng je terug naar papa en mama.’
Twee kinderogen staren hem aan. Intens blauw van de lucht die erin weerspiegelt. Van het ene op het andere moment begint het kind te huilen. Heel hard, zijn mond wijd open. Niels voelt zich ongemakkelijk. Moet hij hem bij de hand nemen of gewoon optillen? Hij heeft geen ervaring met zulke kleintjes. Met moeite slikt hij de steek in zijn borst weg en volgt zijn intuïtie. Hij pakt de blote armpjes vast en tilt het ventje van de grond. Het krijst onverminderd door. 
Niels ziet een paar mensen zijn richting opkijken. Denken ze dat hij de vader is? Zweet prikt in zijn oksels als hij zijn arm onder het luierkontje schuift. Het stevige lijfje spant zich en worstelt om los te komen. Onhandig wrijft Niels over de kronkelende rug en schudt de arm waar hij het kind mee vasthoudt op en neer. Tot zijn verbazing staakt het jongetje plotseling zijn verzet en laat zich als een lappenpop tegen hem aan zakken. Het petje valt af en Niels kijkt neer op vochtige kinderharen. De hortende nasnikken ontroeren hem. Ineens voelt hij dat het kind en hij met elkaar verbonden zijn door de pijn van gemis. Voorzichtig drukt hij het jongetje tegen zich aan en ervaart een ontspanning die hij de laatste dagen tevergeefs heeft geprobeerd op te wekken. 
Het beeld van het stille premature lichaampje dat hij niet van zijn netvlies kon verdrijven, is voor het eerst even verdwenen. Wat hij in zijn armen houdt is warm, broos en leeft. 
Zó voelt het dus. 
Eindelijk kan hij het vastzittende verdriet in zijn borst laten gaan en voluit huilen, met zijn gezicht in de haren van de jongen gedrukt. Zonder zich te bewegen lijkt die zich steeds meer naar zijn lichaam te voegen. 
‘Gaat het?’
Geschrokken kijkt Niels op. Er staat een jonge vrouw voor hem. Haar gezicht een en al bezorgdheid. Hij knikt en veegt met zijn vrije hand de tranen van zijn wangen. 
‘Ik heb verdriet,’ zegt hij ten overvloede en verbaast zich over de vanzelfsprekendheid waarmee hij deze mededeling doet.
Haar ogen staan meelevend. ‘Kan ik iets voor je doen?’
Langzaam schudt hij zijn hoofd. ‘Daar moet ik zelf uitkomen. Maar evengoed bedankt…’
‘Je hebt een prachtige zoon.’ Ze raakt even zijn arm aan voor ze wegloopt. 
Met het kind dicht tegen zijn borst gaat Niels terug naar de ouders, die nog steeds in dezelfde houding liggen te slapen.
‘Kijk, daar zijn papa en mama,’ fluistert hij in zijn oor. Hij laat zich op zijn hurken zakken en zet het jongetje voorzichtig met zijn voetjes in het zand. 
Het gezicht van de peuter zit vol sporen van snot en tranen, maar er breekt een brede lach op door als hij naar zijn ouders waggelt en zich met zijn volle gewicht op zijn vader laat vallen. Die schrikt wakker maar sluit zijn kind meteen in de armen. 
Niels draait zich om en begint opnieuw te rennen.
Naar huis, naar Sandra, naar hun toekomst.

De meeuw en het kind              © Margareta Keijser

Beoordeling Natasza Tardio

De impact van dit verhaal wordt pas voelbaar aan het einde. Het begint vrij kabbelend, met een weinig uitdagende beginzin(nen):
De smalle treden van de trap naar het strand zijn bedekt met een laagje zand en Niels gaat een paar keer bijna onderuit. Binnensmonds vloekend komt hij beneden, trekt zijn sportschoenen uit en haakt zijn vingers erin.
Hier een voorbeeld waarop de impact iets directer is: De smalle treden van de trap naar het strand zijn bedekt met een laagje zand. Binnensmonds vloekend gaat Niels een paar keer bijna onderuit. Als hij eindelijk beneden is, trekt hij zijn sportschoenen uit en haakt zijn vingers erin.
De kracht van het verhaal of de boodschap die de schrijfster wil overbrengen, begint eigenlijk pas als het kleine kind van zijn ouders wegloopt, maar tot het einde blijft de boodschap heel suggestief. Nergens wordt echt duidelijk wat er nu aan de hand is. Ik neem aan dat dit later wordt uitgelegd, maar als ik puur en alleen kijk naar dit korte verhaal, met deze inhoud, dan ontbreekt dit nog. Het korte verhaal wordt daardoor meer een fragment. Wel een fragment met een paar zeer sterke emoties, een waar veel van de inzenders een voorbeeld aan mogen nemen.
Bijv.: 
Tot zijn verbazing staakt het jongetje plotseling zijn verzet en laat zich als een lappenpop tegen hem aan zakken.  
Een prachtige, beeldende zin. Hier wordt goed gebruik gemaakt van de kracht van emotie en het ‘show but not tell’ principe. Als lezer zie je dit voor je en vooral naar het einde toe wordt dit steeds sterker. Desondanks had ik qua verhaallijn nog graag iets meer inhoud gezien, waardoor het meer een compleet kort verhaal was geworden, in plaats van een verhaal met potentie of fragment van een verhaal.