Boven of onder de grond / Monique Cunnen

Boven of onder de grond / Monique Cunnen

Steentjes prikken in zijn rug en de sjaal onder zijn hoofd voldoet amper als kussen. Wat had hij dan gedacht? Comfortabel doodgaan? Eigenlijk stond hij niet eens stil bij de fysieke ongemakken, toen hij enkele weken terug de kruipruimte van zijn oude huis voor zich zag. Hij wist alleen dat hij zijn koptelefoon zou opzetten, zijn nieuwe discman in zou drukken en op de klanken van Der Herbst van Haydn meegevoerd wilde worden. Nummer 21, vanwege het luchtige begin.
Hoe laat zou het intussen zijn? De kerkklok had elf uur geslagen op het moment dat hij zijn zorgappartement verliet. Zorgappartement, het woord alleen al. Het heeft nooit als zijn thuis gevoeld zonder Saar, al woont hij er alweer twee jaar. Waarom zijn zoon vond dat hij daarnaartoe moest, is hem nog steeds niet duidelijk. Mag je niet iets vergeten op je zevenentachtigste? Toen het rookalarm afging en hij zich de knakworsten op het vuur herinnerde, stond de keuken al in vlam. Slim was het natuurlijk niet. Of was het omdat Charles de pillen in de snoeppot vond, de keer dat zijn zoon voor een maand overgekomen was uit Australië en bij hem logeerde? Niemand neemt tien pillen per dag in, dan zit de dood je toch al op de hielen. Die roze pillen vond hij sowieso niks, te groot en te roze, alsof hij een kind was dat verleid moest worden. Hij had ze allemaal direct moeten weggooien. Thuis is hier. Boven of onder de grond. Zonder Saar heeft hij bovendien genoeg gezien. In zijn appartement vergeet hij vaak welke dag het is, soms vergist hij zich zelfs in de maand. Vroeger overkwam hem dat niet. De tuin was zijn kalender.
Hij opent het luik voor wat frisse lucht, knippert met zijn ogen tegen het licht. Wachten is nooit zijn sterkste kant geweest. Hij kan vast nog wel even zijn benen strekken. Met veel gesteun klimt hij uit het gat en klopt het stof van zijn broek.

 

Hij sluit snel de keukendeur als hij het zwarte plafond ziet en loopt naar hun slaapkamer. De ruimte oogt groot zonder bed. Midden in de kamer staat nu de fauteuil uit de woonkamer. Het bruine leer op de zitting hangt los. Hij gaat zo zitten dat het zonlicht op zijn gezicht valt. Zijn lichaam klinkt door de jaren heen steeds meer als het geluid van de binnenvering en hij sluit zijn ogen. Saar kruipt weer schrijlings op hem. Bij het kraken van de stoel, springt ze geschrokken op, maar hij trekt haar naar zich toe en negeert het plakkende leer aan zijn huid. Ze nestelt zich in zijn armen en valt in slaap. Niemand kan zo snel in slaap vallen als zij. Hij bekijkt haar lichaam, haar armen vol schrammen van het plukken van de bramen uit hun tuin, haar witte buik en borsten in groot contrast met haar bruine besproete gezicht.
Bij het horen van een vrachtwagen steunt hij met zijn handen op de leuningen van de fauteuil om overeind te komen. Het is echter alweer stil als hij door het raam kijkt. De hekken staan precies zoals hij ze aantrof. Alsof een hek hem kon tegenhouden! Hij voelde zich een kwajongen toen hij tussen de struiken door naar de tuin sloop, de walnoten onder zijn voeten hoorde kraken en tegen de stam van de ginkgo zijn blaas leegde. Het deed hem goed de goudgele bladeren opnieuw te zien. De achterdeur hing scheef en de verf van de raamkozijnen was afgebladderd. Via de muur en het gebroken wc-raampje baande de klimop zich een weg naar binnen. De natuur had het overgenomen, hij nam het haar niet kwalijk. Soms moet je het heft in eigen handen nemen. Zijn hand was als vanouds richting zijn jaszak gegleden voor de huissleutel, die hij al jaren niet meer bij zich droeg. Hij had hem niet eens nodig, de deur stond gewoon op een kier.
Zijn maag knort en hij loopt naar de kelder. Op de bovenste plank vindt hij een uitgedroogde aardappel en in de jutezak ligt een tiental walnoten. De eerste die hij openbreekt is zwart vanbinnen, de tweede redelijk eetbaar. Hij kan altijd een paar verse rapen als het nog langer duurt. Zijn maaltijd zal nou wel gebracht zijn. Hij is vaker te laat voor het eten, zo snel zullen ze hem niet gaan zoeken. De warmte daar zou hem nu eerlijk gezegd goed uitkomen. Hij wrijft in zijn handen en spuugt het vliesje van de walnoot op de grond. Een goed leven heeft hij gehad. Charles redt zich wel in Australië. De brief aan hem staat op de buffetkast in het appartement te wachten, de boodschap heeft geen haast. Jammer dat het er niet van gekomen is hem op te zoeken in Adelaide.
Nog steeds is het stil op straat als hij naar de slaapkamer van Charles loopt. In de hoek ligt een dode groenling, zijn kleuren zijn nog prachtig groen en geel. Prachtig, maar dood. Net zo dood als het kuiken waar Charles als dreumes mee naar binnenkwam. Doodgeknuffeld. Pas toen Saar zei dat ze het kuiken naar de moederkip bracht, liet hij het los. Saar wist altijd de juiste dingen te zeggen.
Hij loopt aarzelend naar de serre. Zijn voetstappen klinken te hard in de stilte. Aan de spijker in de muur hangt het lavendelboeketje dat ze in de tuin geplukt had. Hij gaat staan op de plek waar ze ’s morgens over de tuin uitkeek, alsof ze zich te goed deed aan een elixerdrankje. Misschien wilde ze de klimmende winde zien opengaan of de Spaanse margrieten.
Waar kon ze anders doodgaan dan op haar mijmerplek? Niks dramatisch of ingewikkelds, maar gewoon op hun tweezitsbank. Hij voelt haar kleine eeltige hand weer op zijn wang en ze legt haar hoofd tegen zijn schouder. ‘Maar je houdt juist van de herfst,’ zegt ze.

Mogelijk had zijn buurvrouw het niet goed verstaan dat het vanmiddag ging gebeuren. Of liet zijn eigen gehoor hem in de steek tijdens hun gesprek in de supermarkt. Op de weg zijn nog steeds geen bulldozers te zien. Vandaag gaat het ‘m niet worden. Hij pakt de koptelefoon uit zijn jaszak en hangt hem aan de spijker bij het boeketje: hun eigen stilleven. De discman legt hij op het tafeltje naast de dode huismot, voordat hij door de achterdeur naar buiten loopt.
Voor zijn voeten ligt een loper aan ginkgobladeren. ‘Hoe prachtig jullie ook zijn en hoeveel ik ook van de herfst hou, van één iemand hou ik nog meer. Ik ga het haar binnenkort zeggen.’

Boven of onder de grond © Monique Cunnen

Beoordeling

Uit elke kwartaaluitgave van LetterSpinsels wordt het beste verhaal gekozen (op basis van de puntentelling) en dat verhaal wordt beoordeeld door Joost Nillissen.

Er zijn films die je kunt blijven kijken omdat je er steeds weer iets nieuws in ontdekt, net zoals er muziekstukken zijn die je eindeloos kunt beluisteren. Hetzelfde geldt voor schilderijen en ook boeken. Monique Cunnens verhaal valt in deze categorie.

Toen ik het verhaal voor de eerste keer las, was ik vol verwondering. Een prachtige, sfeervolle vertelling over een oude man die van de herfst houdt, maar meer nog van zijn overleden vrouw.

Hij is van plan haar dat binnenkort te gaan vertellen. Verwondering. Een verhaal vol puzzelstukjes.

 

De oude man wil dus dood, dat had ik aanvankelijk niet begrepen. Er was iets met een snoeppot met pillen. Had hij die pillen opgespaard om ze in een keer allemaal in te nemen en zich zo van kant te maken? Ik lees het begin opnieuw en daar staat het: Comfortabel doodgaan. En dat lukt niet met steentjes in z’n rug en een sjaal als hoofdkussen. Ik heb nog steeds niet door dat hij in de kruipruimte ligt, want dat staat er namelijk niet met zoveel woorden. Er staat dat hij enkele weken geleden de kruipruimte voor ogen had en de man doet een luik open en knippert met zijn ogen tegen het licht. Hij kruipt er uit. Nu pas heb ik door dat hij in de kruipruimte op de dood heeft liggen wachten. Het is knap wanneer een auteur de informatie zo weet de te doseren dat de lezer het gevoel krijgt beloond te worden wanneer er voor zijn ogen een puzzelstukje op zijn plaats valt. Ik vind het een benijdenswaardig talent.

 

Terwijl de oude man in de kruipruimte ligt en later door het verlaten pand loopt, wordt er nog meer informatie over hem prijs gegeven. Hij is een beetje vergeetachtig, heeft zoon in Australië, woont in een zorgappartement, zijn vrouw Saar is dood, er staan hekken om het oude huis. Bijna ongemerkt wordt de lezer duidelijk gemaakt dat het herfst is. Gele ginko bladeren, der Herbst van Haydn, walnoten in de tuin, het is fris.

Ineens begrijp ik de functie van de brief die hij op de buffetkast in het appartement heeft achtergelaten voor zijn zoon Charles. Het is een afscheidsbrief. De man overweegt of plant zijn suïcide. Maar hoe dan? Toch die pillen?

 

Het verhaal ademt verval. Het oude huis, met lege kamers en een zwartgeblakerd plafond, een gammele stoel met losgeraakt leer, afbladderende verf, een deur die scheef hangt, een uitgedroogde aardappel. Er is sprake van afscheid. Van het oude huis waar hij met Saar en Charles woonde, en van Saar zelf die zo lekker snel in zijn armen in slaap kon vallen heeft hij noodgedwongen afscheid moeten nemen. Van zijn zoon die in Australië woont, zal hij per brief afscheid nemen. En dan is er de dood die rondwaart in het verhaal. De zomer is ten einde, het is herfst, er ligt een dode groenling in de kamer van Charles, die als jongetje een kuiken had doodgeknuffeld, een dode huismot op tafel. En Saar is dood.

 

Al deze ingrediënten zorgen voor een diep ingevoeld verhaal, treurig, maar beschaafd, geen drama, geen grote tragiek. Het is wel mooi geweest zo, vindt de man van Saar, de vader van Charles. Een goed leven heeft hij gehad. Het is tijd om er een einde aan te maken. Maar hoe?

 

De laatste alinea heeft de sleutel. Het had vandaag moeten gebeuren, maar er zijn geen bulldozers te zien. Vandaag gaat het ‘m niet worden.

De puzzelstukjes vallen op hun plek in een buitengewoon vernuftig en suggestief verhaal.

© Joost Nillissen