Lala-lampe – Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga

Lala-lampe – Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga

Lieke ligt in bed. Het is avond en het wordt donker in haar slaapkamer. Zoals altijd heeft mama een kier tussen de gordijnen opengelaten. Lieke aait haar knuffelkonijn. ‘Niet bang zijn, hoor. Straks floept buiten het licht aan.’

Maar het wordt steeds donkerder om haar heen. De knuffels op haar kast zijn niet meer dan zwarte vlekken en steeds wanneer er een auto voorbij rijdt, glijden vreemde schaduwen langs het plafond. Ze trekt het dekbed ver over zich heen en kijkt de kamer rond. Stel je voor dat er een monster uit haar speelgoedkist komt! Of een spook uit de kast! ‘Ik bescherm je,’ fluistert ze tegen Konijn. Onder het dekbed drukt ze hem stevig tegen haar borst.

Ze wacht en wacht. Vanachter de gordijnen komt nog steeds geen licht. Net wanneer ze mama wil roepen, ziet ze wat bewegen. Bij de stoel waar altijd haar kleren overheen hangen. In het licht van de volgende auto ziet ze die kleren duidelijk: een wit shirt, een zwart vest en haar rode lievelingsbroek. Maar als het weer donker is, ziet ze iets groots en wits zweven. Het heeft twee zwarte ogen die dreigend in haar richting kijken. Lieke duikt snel helemaal onder haar dekbed en knijpt Konijn bijna fijn. Ze durft niet te bewegen en geen geluid te maken. Zelfs bijna niet te ademen.

Lang, ontzettend lang, ligt ze doodstil in bed. Het is vreselijk warm onder het dekbed, haar rug jeukt en ze krijgt kramp in haar rechtervoet. Zou er echt een spook zijn?

Dan hoort ze een hoog piepend geluid. Ze geeft een gil en de haartjes op haar armen schieten recht overeind. Ze duwt het dekbed opzij en hapt naar adem.

Opnieuw klinkt er een hoge uithaal en weer één en weer één. Beschermend houdt Lieke haar armen boven haar hoofd. Elk moment verwacht ze dat het spook haar aanvalt of gaat ontvoeren, maar er komt niemand.

Nu hoort ze ook iemand snikken. Het komt duidelijk van buiten en klinkt eigenlijk helemaal niet eng, eerder zielig. Wie zou daar huilen? Lieke kijkt naar het raam. Met één of twee stappen kan ze er zijn. Met een bonkend hart trapt ze het dekbed nog verder van zich af. Ze drukt Konijn stevig tegen zich aan en laat zich uit bed glijden. Het zeil is koud onder haar blote voeten. Met één reuzenstap staat ze bij het raam. Snel schuift ze de gordijnen verder opzij en doet ze het raam open. Het huilen wordt duidelijker en klinkt nu nog verdrietiger. Maar de straat is leeg.

‘Wie is daar?’ vraagt ze.

Het gehuil houdt op.

‘Wie is daar?’ Haar stem klinkt vreemd in de stilte en de straat is akelig donker. Maar net wanneer ze keihard mama wil roepen, hoort ze een stem van boven.

‘Ik ben hier.’

Verbaasd kijkt Lieke omhoog. Ze knijpt in haar arm, maar ze droomt niet. Het is echt de lantaarnpaal voor haar huis die dat zei. Dikke tranen druppen vanaf de donkere lamp op de stoep.

‘Ik ben Lala-lampe,’ zegt de paal. ‘En mijn licht doet het niet!’ Meteen begint hij weer hard te huilen, met piepende uithalen. ‘Ik heb van alles geprobeerd, maar niks lukt. Alle andere lantaarnpalen lachen me uit!’ Met zijn hoofd wijst Lala-lampe naar de straat.

Vanuit het raam kan Lieke voorbij de scherpe bocht kijken die de straat dichtbij haar huis maakt. Hier is het erg donker, maar aan het begin van de straat staan palen die wél branden. ‘Kan ik je misschien helpen?’

Lala-lampe buigt zich naar haar toe. Hij snift nog na. ‘Graag. Klim er maar op.’

Eerst moet de lantaarnpaal nog iets verder bukken. Dan kan Lieke vanaf de vensterbank op de lamp klimmen.

‘Au, niet midden op mijn hoofd!’ Ga maar op mijn schouders zitten.’

Waar zitten nou de schouders van een lantaarnpaal? denkt Lieke, maar ze schuift naar achteren tot ze niet meer verder kan, omdat de paal een scherpe bocht naar beneden maakt. Dat vindt Lala-lampe goed.

Ze klampt zich stevig vast, terwijl Lala-lampe zich langzaam uit het raam terugtrekt. Haar blote voeten schuiven over de vensterbank. Diep onder zich ziet ze de toppen van de donkere struiken tegen de muur en nog dieper de lichtere tegels van het tuinpad. Als ze nu valt… Haar maag draait zich om en ze knijpt haar ogen dicht.

‘Ik zet je even neer.’

‘Help! Niet zo snel!’ Ze voelt hoe de koude avondlucht dwars door haar haren en haar dunne pyjama heen suist. Dan raakt iets ruws en stevigs haar voeten. Ze opent haar ogen: ze staat op de stoep.

‘Laat me maar los,’ zegt Lala-lampe.

Nog trillerig probeert ze na te denken. ‘Waarom doet je licht het niet?’

‘Ja, als ik dat eens wist!’ Het is even stil. ‘Sorry, ik moet niet zo tegen je uitvallen. Maar het is heel belangrijk dat ik mijn lamp laat branden. Wat ben ik voor lantaarnpaal als mijn licht het niet doet? Iedereen lacht me uit. Ik kan helemaal niks.’

Lieke is bang dat hij weer gaat huilen, maar deze keer laat hij alleen zijn hoofd hangen. ‘Zal ik papa vragen of hij jou kan helpen? Hij is heel goed met eh… machines en zo.’

Lala-lampe schudt heftig zijn lamp. ‘Nee! Niet doen. Grote mensen geloven niet in levende en pratende lantaarnpalen. Ze zouden het helemaal verpesten.’

Ja, denkt ze, daar heeft hij wel gelijk in.

‘Mijn moeder waarschuwde me altijd voor een branderige lucht. Je zou me wel kunnen helpen door even in mijn kastje te kijken. Als er zo’n lucht in mijn kastje hangt, is het gedaan met mij. Dan moet ik naar…,’ hij slikt even, ‘de vuilnishoop.’

Lieke knikt. Dat zou vreselijk zijn. Ze kijkt om zich heen. Onderaan de paal zit een klep. Hij zit met een paar schroeven vast. ‘Die kan ik wel open krijgen. Heeft papa me geleerd. Ik haal een schroevendraaier.’ Ze rent weg. Dwars door de steeg naast het huis. Als ze bij de tuindeur is, blijft ze staan. Brr, wat is het donker hier. Ze kan de lantaarnpaal al niet meer zien. En waar is Konijn gebleven? Het liefst zou ze zo snel mogelijk terugrennen. Maar de schroevendraaier dan? Lala-lampe rekent op haar.

Ze schrikt van het piepen van de tuindeur. Even blijft ze staan. Niemand te zien. Of toch wel? Er ritselt iets in de struiken. Het zweet breekt haar uit. Snel zet ze twee stappen achteruit. Net wanneer ze het op een lopen wil zetten, terug naar Lala-lampe, hoort ze een zacht gemiauw en komt haar eigen zwarte poes uit de struiken tevoorschijn. Poeh!

Het duurt even voor haar hart niet meer als een razende tekeer gaat. Snel weg hier. Maar eerst moet ze die schroevendraaier halen. Ze haalt diep adem en rent zo hard als ze in het donker durft naar het schuurtje achterin de tuin. Eenmaal binnen weet ze gelukkig meteen het lichtknopje te vinden. Opgelucht ademt ze de vertrouwde geur van hout en olie in.

Als ze terug is bij Lala-lampe geeft ze de koude paal een flinke knuffel. ‘O, wat was het donker daar. Ik dacht dat er een spook was!’

‘En ik kon je geen licht geven,’ zegt hij droevig.

Ze hurkt neer en schroeft de klep open. Lala-lampe vouwt zich helemaal dubbel om zelf in het kastje te kijken.

‘Het ruikt niet naar brand, toch?’ Ze vraagt zich af of lantaarnpalen wel een neus hebben.

Lala-lampe schudt opgelucht van nee.

‘Is het je wel een keer gelukt om licht te geven?’

‘Jawel. Toen ik nog op school zat. Maar hier nog niet, ik ben hier vanmiddag pas neergezet.’

‘Zal ik anders even naar je lamp… eh, hoofd kijken? Misschien is die kapot.’

‘Wil je beweren dat ik niet goed bij mijn hoofd ben?’

Voordat ze antwoord kan geven, stoot de lantaarnpaal haar aan. ‘Verstop je, snel!’

Er fietst een man met een hoge, zwarte hoed hun kant op. Hij is al behoorlijk dichtbij en trapt stevig door. Lieke weet zo snel niets beters te bedenken dan weer op de paal achter het hoofd van Lala-lampe te gaan zitten. Die veert gelijk overeind en gaat in de lantaarnpaalhouding staan.

Ze houdt haar adem in. De fietser nadert de scherpe bocht. Als de man bij de steeg fietst, komt daar een flinke windvlaag uit. De hoed waait van zijn hoofd, rolt over straat en is gelijk onzichtbaar in het donker. Het licht van de andere lantaarnpalen verderop reikt niet tot in de bocht.

‘Verdraaid,’ roept de man. ‘Mijn hoed! Zo wordt het niks met die goochelshow.’ Hij stapt af en gooit zijn fiets tegen Lala-lampe aan.

‘Au!’ zegt Lala-lampe. De goochelaar blijft met een schok stilstaan en kijkt om zich heen. Lieke voelt hoe Lala-lampe verstijft, maar de goochelaar loopt al weer verder, met gebogen hoofd, op zoek naar zijn hoed. ‘Mijn dure hoed,’ mompelt hij nog.

‘Gelukkig geloven grote mensen niet in pratende lantaarnpalen,’ fluistert Lala-lampe.

Samen kijken ze naar de man die eerst kriskras, dan rondjes en daarna heen en weer loopt. Hij is bijna niet te zien.

Een grote vrachtwagen draait de straat in. Vanaf haar hoge zitplaats kan Lieke hem goed aan zien komen. Je zou denken dat het geronk van zo’n grote auto wel opvalt, maar de goochelaar tilt zijn hoofd niet eens op. Hij blijft midden op straat lopen.

‘We moeten hem waarschuwen,’ fluistert Lieke, ‘voor hij een ongeluk krijgt. Zal ik roepen?’

‘Nee, niet doen. Dan verraad je mij. Straks moet ik nog naar de vuilnishoop omdat mijn licht niet brandt.’

‘Kun je het niet nog eens proberen?’ De vrachtwagen dendert door de straat.

‘En als ze me weer uitlachen?’

‘Maar je moet nu iets doen!’ Haar stem klinkt bozer dan ze wil, maar ze ziet dat de vrachtwagen al bijna bij de bocht is. ‘Toen je op school zat, hoe deed je het toen?’

‘Toen haalde ik diep adem. Kijk, zo. Ik zette flink kracht en daarna…’

Lieke valt bijna van Lala-lampe af, zo schrikt ze van het felle licht dat uit het hoofd van de lantaarnpaal schijnt.

Ook de zoekende goochelaar kijkt eindelijk op. Hij schreeuwt en springt weg. De remmen van de vrachtwagen piepen en de chauffeur stuurt zijn auto de stoep op. Een eind verderop staat hij met een schok stil. De lantaarnpaal die daar staat en zonet Lala-lampe nog uitlachte, is net niet geraakt.

‘Poeh!’ zegt Lieke.

‘Pfiew!’ zegt Lala-lampe.

‘Oef!’ zegt de goochelaar verderop.

De vrachtwagenchauffeur stapt uit en loopt met grote passen op de goochelaar af.

‘Je hebt die man gered!’ zegt Lieke.

‘Ja, niet te geloven. Ik geef licht! Ik geef echt licht! Kijk eens hoe mooi het is!’ Lala-lampe juicht zo hard dat zijn paal ervan schudt, maar houdt snel zijn mond als de chauffeur en de goochelaar stoppen met praten en hun kant op kijken. Lieke duikt weg achter de brede lamp, maar ze hoort de mannen al snel weer verder praten. Aan hun heftige gebaren te zien, zijn ze boos op elkaar.

‘Je hebt gelijk. Gelukkig geloven grote mensen niet in pratende lantaarnpalen,’ grinnikt Lieke.

‘Dankjewel voor je hulp,’ fluistert Lala-lampe. ‘Jij hebt mij gered.’

Nog voor Lieke iets terug kan zeggen, zwiert de lantaarnpaal haar naar het open raam van haar slaapkamer. Konijn ligt op de vensterbank en is allang naar dromenland vertrokken. ‘Ga maar gauw, voor die mannen ons wél zien.’

Lieke knikt en zwaait nog snel naar de wegbuigende Lala-lampe. Ze sluit het raam en schuift de gordijnen ervoor, maar niet zonder een flinke streep licht over te laten. Als ze samen met Konijn in haar bed kruipt, werpt ze een blik op haar stoel. Er hangen een wit shirt, een zwart vest en een rode broek overheen. Geen spook te zien.

Lala-lampe         © Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga


Beoordeling Anneke Blok

‘Lalala-lampe’ van  Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga is een kinderverhaal; ik schat dat kinderen van een jaar of zes dit een leuk en spannend verhaal vinden. Dan zijn ze nog op een leeftijd dat werkelijkheid en fantasie door elkaar lopen. De meeste kinderen van die leeftijd zullen dit verhaal nog niet zelf kunnen lezen. Ik vind het een echt voorleesverhaal en ben het dus ook hardop gaan lezen. De voorleestijd is ongeveer tien minuten.

Tijdens hardop lezen vallen toch weer andere dingen op. Om te beginnen twee aandachtspunten. Lalala-lampe is een erg lang woord, ik maakte er ongewild vaak lala-lampe van of zelfs alleen lampe

De dialoog is steeds tussen twee figuren, dan is het meestal niet nodig te vermelden wie iets zegt. Ik vond het wat storend en had ook de neiging die vermeldingen over te slaan. Echt nodig is het ook niet; tijdens voorlezen is er met de stem veel te bereiken en bij gedrukte tekst kan een dialoog zin op een nieuwe regel.

Verder bekt het verhaal lekker en is er veel spanning in te leggen. Een plezier om voor te lezen.

Een kleine opmerking.

Lieke zit op de schouders van de lantaarnpaal en staat dan ineens op de grond. Beschrijf eens hoe dat gaat. Nu is het wat abrupt.

Aan de beschrijving van het bijna ongeluk – van Liekes eerste waarneming tot het stoppen van de auto –  is een te grote lap tekst toebedeeld voor een gebeurtenis die zich in zo’n korte tijd afspeelt. (snelheid 40 km, afstand +/- 500 meter, reken maar uit) De basisregel is dat de tijd die nodig is om de tekst te te lezen ruwweg  overeen moet komen met de tijd waarin de beschreven  gebeurtenis zich afspeelt. Probeer hier het bijna ongeluk en de inspanning van de lantaarnpaal wat strakker te vertellen. Dat verhoogt de spanning.

Het verhaal over dingen of dieren die praten is een nogal algemeen gegeven in kinderverhalen, maar het verhaal van de lantaarnpaal krijgt door de verdere gebeurtenissen toch een verrassende wending. Het is heel beeldend geschreven. Je  ziet het zo gebeuren, kinderen kunnen er ook makkelijk tekeningen bij maken. Die vrachtauto, die goochelaar, de vliegende hoed, Lieke op haar blote voeten een schroevendraaier aan het zoeken. Misschien is er in een volgende versie nog iets te doen met Konijn en de hoed van de goochelaar? Alles komt keurig bij elkaar, er zijn geen losse eindjes.

De pedagogische boodschap ‘als je goed je best doet, wil het wel eens lukken’ is onnadrukkelijk. En gelukkig  heeft het verhaal ook humor die kinderen aanspreekt: de schouders van een lantaarnpaal, die gekke goochelaar met zijn vliegende hoed. Kinderen houden van hele concrete lachwekkende situaties.

Een verhaal dat zo in een bundel zou passen.

© Anneke Blok


Beoordeling Joanne Dohle

Wat ontzettend leuk, Aukje, dat je als debutant bij Letterspinsels de top 5 verhalen hebt behaald met je verhaal Lala-lampe. Voor een debutant bij Letterspin­sels is dat vrij uniek. En het moet gezegd worden: ook met mijn kritische pet van beoordelaar op heb je met jouw kinderverhaal de top 5 dik verdiend!

Welnu, daar gaan we: Lala-lampe.

Titel

Het allereerste wat opvalt, is de aansprekende titel. Die geeft al een vermoeden dat het hier gaat om een kinderverhaal. Maar bovenal wil ik Aukje een compli­ment geven voor de alliteratie van de naam voor de lantaarnpaal. Sterke alliteraties brengen een tekst tot leven, en de geweldige allitererende naam van de lantaarnpaal draagt sterk bij om het voorwerp tot leven te brengen!

Doelgroep

Ik verwacht dat Aukje het verhaal heeft geschreven voor kinderen in de leeftijd van 7 tot 8 jaar, omdat kin­deren zich sterk identificeren met een hoofdpersoon van ongeveer dezelfde leeftijd. Het is ook de leeftijd waarop de kinderen nog een rijke fantasie hebben en zich moeiteloos laten meevoeren naar een wereld waarin alles kan, waarin een voorwerp tot leven komt. Volwassenen daarentegen zijn vaak bezig met de context waarin dingen gebeuren, voor een kind gebeu­ren ze gewoon. Zonder overbodige context brengt Aukje Lala-lampe tot leven en daarmee heeft zij zich goed verplaatst in de belevingswereld van haar doel­groep. Ook de huidige tijd waarin het verhaal zich af­speelt is goed door Aukje gekozen, omdat kinderen in het nu leven en zich gemakkelijker ‘verliezen’ in een voor hen herkenbare tijd met herkenbare onderwerpen en ervaringen.

Sfeer

De kracht van dit kinderverhaal schuilt voor mij in de sfeer die het verhaal oproept: het sleept de lezer mee in een liefelijke en vriendschappelijke stemming. Dit bereikt Aukje door het autonome verbond tussen Lieke en Lala-lampe: in hun onbevangenheid helpen ze el­kaar bij het overwinnen van hun angst (de angst voor monsters en de angst voor de schroothoop).

Personages

Om die meeslepende sfeer te bereiken brengt Aukje de setting en haar hoofdpersonages tot leven. Zo heeft Lala-lampe herkenbare menselijke trekken: het sniffen, de angst, de dikke tranen, het gevoel (Au!) en de dia­logen met Lieke. Alhoewel kinderen een grote fantasie hebben, had voor mij het voorstellingsvermogen van de lantaarnpaal en de zintuiglijke prikkelingen iets ste-viger neergezet mogen worden. Ik denk dan aan zijn lange nek: nóg langer dan die van een giraffe, nog gladder dan die van een aal én nog kouder dan de noordenwind. Misschien merkt hij ook iets op over zijn gemis aan armen en benen om zo -in aanvang- ook te kunnen verwijzen naar zijn strottenhoofd waarin ‘het kastje’ zit.

Lieke is een schattig en behulpzaam meisje. Door de geschetste beelden (o.a. het knuffelkonijntje dat ze uit angst tegen haar borst klemt) leeft de lezer direct met haar mee.

Ik vroeg me wel af waarom Lieke zonder aarzeling de donkere nacht ingaat om Lala-lampe te helpen. Het verhaal start immers met het probleem van Lieke: ze is bang in het donker, in de donkerte wonen de mon­sters. Daarnaast zou een legitieme gedachte van Lieke zijn: zouden papa en mama mij niet missen? M.i. maakt Liekes twijfel om Lala-lampe te helpen het ver­haal niet alleen spannender voor de lezer, maar ook meer inlevend door de herkenbaarheid van de lezer­tjes. In een verhaal grijpt alles in elkaar: een dergelijke uitwerking van Lieke zou het verhaal ook een duidelij­kere rode draad hebben gegeven. Kinderen zijn name­lijk nieuwsgierig naar de oplossing of gevolgen van Liekes angst (waarmee het verhaal begint). Uiteraard maken méér problemen (ook de angst van Lala-lampe) het verhaal spannender. Maar meer problemen maken het verhaal ook complex, zeker voor de doelgroep van rond de acht jaar. Dit blijkt ook enigszins uit het ietwat verwarrende einde van het verhaal waarin de angsten van Lieke en Lala-Lampe opgelost worden door de introductie van twee nieuwe bijfiguren. Alhoewel dit een sublieme en creatieve oplossing is om het verhaal rond te maken, denk ik dat het voor de doelgroep dui­delijker geweest zou zijn om in het slot het knuffelko­nijn te betrekken bij de oplossing van het probleem. Hierdoor zou – zeker bij een kinderverhaal- de ver­banden van de gebeurtenissen duidelijker zijn.

Moraal verhaal

Ik vind Lala-Lampe een modern sprookje. Zoals in bijna elk ‘ouderwets’ sprookje draait het verhaal om een moraal, een moraal die mensen –vooral kinderen- waarschuwen om zich braaf te gedragen omdat an­ders de gevolgen niet te overzien zijn. Een sprookje is een wijze les voor volwassenen en kinderen.

In Lala-lampe loopt het niet gruwelijk af en er volgt geen opstekend waarschuwend vingertje, zoals dat het geval is bij de meeste klassieke sprookjes. Nee, in dit sprookje toont Aukje een moraal passend bij de mo­derne tijd: overwin obstakels en je zult zien dat be­hulpzaamheid voor iedereen tot goede dingen leidt. De moraal wordt, zoals in bijna elk sprookje, niet door Aukje aan de lezers opgedrongen. Hierdoor ervaren de kinderen de moraal juist sterker. Chapeau! 

Schrijfstijl voor kinderen

In tegenstelling tot proza voor volwassenen waar de schrijver de lezer aan het denken moet zetten, dient de schrijver van kinderverhalen de jonge lezers duidelijk te vertellen wat er gebeurt en wat daarvan het gevolg is. Een schrijfstijl aansluitend op het begrijpelijk / ni­veau lezen voor de doelgroep is daarbij noodzakelijk. Aukje brengt het verhaal voor de doelgroep in niet te moeilijke zinsconstructies en woorden, maar ook zeker ook niet te gemakkelijk. Ze houdt het taalgebruik con­creet: tot het ietwat verwarrende slot is het naar mijn idee voor de jonge kinderen duidelijk te volgen wat er gebeurt. Dit wordt ook in de hand gewerkt door de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. Daarnaast mijdt Aukje zo veel mogelijk lange zinnen met veel komma’s. Dergelijke zinnen snijden vaak meerdere onderwerpen, handelingen of gedachten aan en kunnen –zeker voor de jonge lezers- verwar­rend werken. In Lala-lampe kunnen de jonge lezertjes het verhaal stap voor stap lezen en goed begrijpen doordat Aukje zinnen in twee of meer regels heeft opgeknipt. Goed gedaan, omdat de lezertjes daardoor kunnen opgaan in de wereld van het verhaal om daar deel van uit te maken. En dat is waar een verhaal pri­mair om draait, ondanks en los van mijn aandachts­punten!