God – Sandra Bernart

God – Sandra Bernart

Ze bekijkt het maar. Ik heb de deur achter me dichtgesmeten en ben mijn busjeingestapt. De ruitenwissers hebben moeite het ritme van de regen te volgen. Het raam beslaat door mijn warme adem, het zicht op de weg wordt mecompleet ontnomen. Voorzichtig rij ik door,terwijl mijn handen zoeken naar iets wat dienst kan doen als zeem. In een papieren McDonaldzak op de bijrijdersstoel voel ik een servet. Ik buig me voorover om met het servet over het raam te gaan. De condens wordt ingewisseld voor vettige strepen van oude fritessaus.
‘Godverdomme!’ Op de tast plug ik mijn iPod in de adapter. Uit de boxen klinkt een lieflijke vrouwenstem die ‘Berend Botje, ging uit varen’ zingt.
‘Hou toch je bek, mens!’ Geïrriteerd zoek ik door naar muziek die beter bij mijn stemming past. Even later gaat de snelle gitaarmuziek van Muse een muzikaal duel aan met de regen. De subwoofer onder mijn stoel laat de bas doordreunen tot in mijn wervels. Mijn vingers drummen mee op het koude stuur. Langzaam voel ik mijn woede wegglijden. Ze heeft godverdomme nog gelijk ook. Natuurlijk is drie keer per week wat veel, zeker nu Nova er is. Maar ze wist het toch?Ze wist toch dat dit mijn ding was? Ze heeft me zelfs geadoreerd hierom. Waarom nu niet meer? Waarom dit ook nog van me afnemen? Drie avonden maar. Als ik thuisblijf, ligt zij toch om tien uur al te slapen op de bank. Gezellig is ze allang niet meer. Zoals vroeger. Toen kwamen we tijd te kort. Uren konden we praten. In de zomer buiten op het kleine balkon,ondertussen mensen kijkend die beneden ons door de binnenstad slenterden. ’s Winters op de drempel van de openslaande balkondeuren om de sigarettengeur buiten te houden. Zij rookte Marlboro light, ik draaide toen nog halfzware shag.Een fles wijn voor ons op de grond. Als de avond allang overgegaan was in de nacht, namen onze lijven de dialoog geleidelijk over, tot we uitgeput in slaap vielen.
Ik moet lachen als ik terugdenk aan onze eerste ontmoeting na een optreden. ‘Jij zat net toch achter de drums?’ had ze gevraagd. Achter de drums, yeah right. Sta je je de hele avond uit te leven op je gitaar, word je aangezien voor de drummer. Ik heb haar er later nog vaak mee geplaagd, noemde me haar drummerboy. Zij had zich rot geschaamd voor deze openingszin. Elk volgend optreden was ze erbij. Stond ze vooraan mee te springen. Haar lange donkere krullen deden enthousiast mee. Ik herinner me de keer dat ze dronken het podium opgekomen was. Wilde ze een duetje doen. Mijn Simone, zonder muzikaal talent en zonder gêne. Gelukkig was het onze stamkroeg. Dus ik liet haar. We speelden een nummer van The Scene, mijn gitaar en de rest van de band overstemden haar uitbundige gezang.
Ik manoeuvreer het busje tussen de geparkeerde auto’s op de carpoolplaats, waar Willem en Roel me op staan te wachten onder het afdakje van de fietsenstalling. Ze drukken vlug hun peuken uit, pakken hun tas op en rennen naar mijn busje. De klemmende schuifdeur weigert als altijd. Vorig jaar heb ik onze oude zilver gespoten Volkswagen bus ingeruild voor deze Suzuki Carry. De oude bus liet me te vaak in de steek en dat kon niet meer als Nova erbij was. Ik zet de muziek iets zachter, leun naar achteren en geef de deur van binnenuit het laatste zetje.
‘Wil je ons soms ziek hebben, lul! Waar bleef je?’ begroet Willem me. ‘Het is fucking koud out here!’ We grijpen elkaars hand en kloppen op elkaars rug. Roel lijkt verdiept in zijn mobiel en stapt zwijgend na Willem in.
‘Hé, pik! Alles goed?’ Willem is over de middenconsole geklommen en naast me neergeploft. Roel blijft achterin zitten en trekt de stroeve deur met een smak dicht.
‘Kun je die kindershit er niet even uithalen als wij meerijden?’ Onhandig trekt Roel de maxi-cosi op de achterbank los en gooit die over de leuning heen in de laadruimte.
‘Mocht je weg van Simoontje?’ vraagt Willem.
‘Ach, hou op. Het huis was te klein toen ik vertelde dat er een extra optreden was ingepland vanavond.’
‘Ze moet niet zo lopen mutsen, gaat ze toch lekker mee, net als vroeger?’
‘Dat kan niet meer, Willem. We hebben Nova nu, iemand moet bij haar blijven.’ Ik merk dat ik er moeite mee heb als Simone wordt aangevallen.
‘Ach, daar hebben ze babysitters voor uitgevonden, dat kind slaapt toch als wij optreden.’
‘Dat kind heeft een naam, Nova heet ze. En Nova slaapt niet ’s nachts. Ze wordt wel drie keer per nacht wakker en begint dan vreselijk te huilen. ’s Ochtends om zes uur is ze klaar met slapen en wij dus ook!’ Mijn stem klinkt harder.
‘Laat haar toch lekker even janken, is goed voor haar longetjes zegt mijn ma altijd. Bij elke krimprennen jullie naar haar toe. Zou ik ook blijven janken.’
‘Wat weet jij daar nou van, eikel!’
Ik zwengel de volumeknop een slag naar rechts en staar nors voor me uit. De stilte wordt opgevuld door een muur van gitaren en drums. Ze snappen het niet of ze willen het niet snappen. Alles is anders sinds Nova. Ons nachtbrakertje. Al vanaf haar geboorte slaapt ze beroerd. Ja, dat doen baby’s nou eenmaal, daar was ik voor gewaarschuwd. Maar ik word er gek van. Ze is gewoon niet te troosten. Wat we ook doen, niets helpt. Door laten huilen, rondjes met haar lopen, een fles. Ze blijft volhouden. Zelfs als ze niet krijst, meen ik haar nog te horen. Pas nu merk ik hoe noodzakelijk slapen voor een mens is. Het maakt me bloedchagrijnig. En Simone ook. Vanmorgen nog. Komt ze nors de woonkamer binnen, terwijl ik net een bakje koffie wilde pakken. Nova lag tevreden in de box.
‘Ruik jij niets ofzo?’
‘Als jij iets ruikt, dan moet je er iets aan doen!’ had ik nukkig geantwoord. Die stille hints van haar irriteren me.
‘Ik heb verdorie al de was gedaan en de boodschappen. Nu mag jij haar een keer verschonen, lamzak!’ Ze was demonstratief met een tijdschrift op de bank geploft.
’s Nachts is de sfeer al niet veel beter. Ik probeer steeds vaker zo lang mogelijk te blijven liggen als Nova weer aanslaat, tot ik een por in mijn zij krijg van Simone. Ik trek het gewoon niet. Helemaal niet na een optreden, als ik pas rond vier uur ’s nachts thuis ben. Ik moet wel gewoon werken overdag. Natuurlijk is zij ook moe. Nu komt bijna alles op haar neer. Maar wat moet ik dan? Stoppen met de band? Dan zadel ik de jongens met een probleem op. Ik staar naar de ruitenwissers die zich niets aantrekken van de muziek en volledig uit de maat driftig hun werk doen.
‘Bel jij effe aan, Willem?’
Ik stop het busje half op de stoep. Het licht brandt nog op de bovenverdieping. Wiebe is nooit op tijd klaar, maar hij kan er mee weg komen. Wiebe regelt de optredens, zonder Wiebe geen glorie. De rest heeft een hekel aan dat geleur om op te mogen treden. Ikzelf ook. Ik doe mijn ding wel op het podium. Zodra ik mijn gitaar in handen heb, ben ik in mijn element. Tijdens een optreden ben ik meer man dan ik me ooit gevoeld heb. ‘Je doet net of je God bent,’ heeft Simone me eens tijdens een ruzie toegesnauwd. Daarmee had ze wel een punt. God gaf even de regie uit handen als ik op het podium stond.
De voordeur gaat open, Wiebe krijgt een duw tegen zijn schouder van Willem. Lachend lopen ze samen richting de bus. Willem duikt nu achterin naast Roel. Wiebe springt naast me.
‘Off we go, Arnhem here we come,’ begroet hij ons.
‘Hé, Wieb!’ antwoord ik, nog steeds afwezig.
Het is tien uur, Simone zal nu wel met Nova in de weer zijn, zij wordt de laatste tijd meestal even wakker rond dit tijdstip. Ik bedenk hoe ze nu met Nova in haar armen rondjes loopt door de woonkamer. Haar vaste route langs alle foto’s. ‘Kijk, dit is je opa en wie hebben we daar? Ja, dat is oma.’ Niet dat Nova er al iets van begrijpt, maar haar moeders liefdevolle stem lijkt haar altijd te kalmeren.
‘En dat daar, wie is dat? Heel goed, dat is je papa!’ Nee, waarschijnlijk gaat het anders als ik er niet bij ben. ‘En hij daar, wie is dat? Ja, die zie je niet zo vaak hè, dat is nou je papa.’ Ik hoor haar in gedachten vloeken om mijn afwezigheid.
‘Papa speelt liever met zijn gitaar,’ mompel ik.
‘Wat zeg je?’ vraagt Wiebe die naast me met de iPod aan het stoeien is.
‘Eh, niks, never mind,’ verman ik me.
Wiebe laat me en verdiept zich weer in de iPod.
Het is al druk in de kroeg als wij aankomen. De hoge ramen zijn beslagen. Fietsen staan rommelig tegen het pand en zijn met kettingsloten aan lantaarnpalen vastgemaakt. Routineus pakken we ieder ons eigen instrument en toebehoren uit het busje en sjouwen dit naar binnen. Vanuit de kleedkamer is er een deur die direct uitkomt op de rumoerige zaal. Willem inspecteert het podium en gaat meteen zijn drumstel installeren. Roel en ik plaatsen de versterkers en de microfonen. We hebben nog tijd genoeg, dus we doen eerst een uitgebreide soundcheck. Daarna trekken we ons terug in de kleedkamer. Het vertrouwde geluid van de stemoefeningen van Wiebe galmt door de kleine ruimte.Roel zit met zijn hoofdtelefoon op onderuitgezakt in een oude Chesterfield fauteuil. Willem schiet zijn jas aan en voelt in zijn achterzak naar sigaretten. Ik vouw mijn vingers in elkaar en rek ze tot ze knakken. Met mijn gitaar op schoot warm ik ze verder op door wat snelle akkoorden te spelen. Ik draai aan de knoppen om mijn gitaar zuiver te stemmen en pingel nog wat door. Het wachten voor een optreden heb ik altijd vervelend gevonden. Als ik er eenmaal ben, wil ik het liefst meteen beginnen. Tenzij strikt noodzakelijk praten we meestal nauwelijks met elkaar.
De ruzie met Simone zeurt nog na in mijn hoofd. Dat kan ik nu niet gebruiken. Ik moet me focussen op ons optreden. Ik kan vanaf hier toch niets meer aan de situatie doen. Ze heeft gewoon gelijk. Het gaat niet meer. De jongens en ik. We groeien uit elkaar. Het klopt niet meer. Dat wat we hadden is voorbij. Ik ben godverdomme vader nu. Nova heeft me nodig. En Simone ook. Morgen zal ik met haar praten. Zal ik zeggen dat ik zal veranderen. Dat ik minder met de band weg zal gaan. Tja, hoe vaak heb ik dat al gezegd? Ze zal me toch niet geloven. Maar wat dan? Misschien moet ik er maar gewoon helemaal mee stoppen. Geen halve maatregelen meer. Misschien is dat het beste. Na tien is jaar is het ook wel mooi geweest. Wiebe reikt een fles bronwater aan. Ik zet hem aan mijn mond en laat het water naar binnen klokken.
‘Wiebe?’ Hij kijkt me vragend aan.
‘Nee, laat ook maar.’ Nu is niet het moment. Na het optreden zal ik het er met de jongens over hebben. Dat is beter. Ze zullen een andere gitarist moeten zoeken. Het is niet anders. Nova gaat voor.
Het felle licht dat op het podium schijnt, verblindt me een ogenblik, maar het gejoel verraadt dat de zaal goed gevuld is.
‘Hallo Arnhem!’ Wiebe, gehuld in zijn eeuwige leren jasje en een versleten jeans, grijpt de microfoon. Roel en ik zetten meteen in. Opgewonden gitaarmuziek snijdt door de speakers de zaal in. Als Willem invalt op de drums zijn we los. Het ruige stemgeluid van Wiebe knalt overweldigend door de ruimte. Tussen mijn sluike haren door zie ik Roel naast me. Zijn vingers glijden soepel over de snaren van zijn basgitaar. Zijn hoofd schudt precies op de maat mee. Ik draai mijn lichaam een kwartslag om even contact te maken met Willem. Hoewel onze communicatie vaak stroef verloopt, vinden we elkaar moeiteloos zodra we op het podium staan. Muziek is onze taal. Er zit een uptempo gitaarsolo aan het einde van het vierde nummer. Dat is mijn moment. Kan ik me even helemaal laten gaan. Een laatste keer God. Na de riff aan het einde van het derde nummer krijgen we de zaal goed mee. Mijn solo zal er nog een extra boost aan geven.
Wiebe doet een stap opzij en houdt zijn microfoon in de richting van mijn gitaar. Ondertussen gebaart hij met zijn handen naar het publiek om de boel verder op te zwepen. Ik voel me groots. Mijn vingers nemen de macht over, alsof ze volledig autonoom zijn geworden en los staan van mij. Ik denk niet meer na, maar vertrouw erop dat ze de juiste snaren vinden. Als mijn plectrum sneller gaat, zie ik hoofden sneller bewegen. Als ik vertraag gaat de zaal met me mee als makke marionettenpoppen. Even voel ik mij de belangrijkste man op aarde. De adrenaline suist door mijn hele lijf. Mijn hoofd beweegt woest mee. Dit mag blijven duren. Ik vergeet tijd en plaats volkomen tot mijn solo overgaat in een bombastisch samenspel met de rest van de band. Wiebe overtreft zichzelf, de microfoon lijkt tegen zijn mond geplakt. Zijn stem krijgt een rauw randje. Naast hem de genietende kop van Roel, zijn tanden op zijn onderlip. Zijn puntige laarzen meewippend op de maat. Ik kijk nog eens om naar Willem die volledig in zichzelf gekeerd lijkt, zijn drumstokken gaan sneller dan mijn ogen kunnen volgen. Ik voel zweetdruppels langs mijn slapen glijden, mijn lok plakt tegen mijn voorhoofd en mijn witte shirt is doorweekt. De rest van de avond beleef ik in een roes, verdoofd door de opwinding, dronken van de muziek.
Pas na afloop in de kleedkamer ontwaak ik weer. Ik giet een fles mineraalwater leeg over mijn gezicht en voel het water aangenaam koud over mijn klamme borstlopen. Wiebe zit naast me. Ik sla hem op zijn knie.
‘Je was virtuoos man! Echt!’ Hij glimlacht, zichtbaar nagenietend.
Willem wipt handig kroonkurken van bierflesjes af tegen de zijkant van de krat.
‘Proost, mannen, er mag gedronken worden!’ toost hij. ‘We waren fucking goed vanavond.’
‘Zo, Wiebe man, jouw stem, daar ga je last van krijgen.’ Roel veegt met zijn hand de hals van het bierflesje schoon en zet het aan zijn mond.
‘Zal wel meevallen, rustig aan doen gewoon de komende dagen. Zaterdag is te belangrijk, in Den Haag. Dan moeten we echt pieken jongens. Als we ons daar goed op de kaart zetten, zitten we gebakken voor de rest van het jaar. Xplore is daar ook ontdekt.’
De aangename opwinding van daarnet maakt op slag plaats voor een loodzwaar gevoel in mijn maag. O ja. Kut. Zaterdag Den Haag. Ik weet hoeveel moeite Wiebe heeft gedaan om dat voor elkaar te krijgen. Mijn gedachten dwalen af naar Simone. Ik krab aan het halsetiket van mijn flesje tot het loslaat.
Wiebe stoot me aan en haalt me uit mijn overpeinzing.
‘Ik ben zaterdag in Rotterdam, kun je me daar oppikken dan?’
Ik neem een flinke slok bier en hoor mezelf resoluut antwoorden: ‘Tuurlijk, geen probleem!’

Beoordeling Natasza Tardio

Dit verhaal geeft een mooi, maar zeer moeilijk dilemma weer. Wat doe je als je ‘oude’ leven, niet meer past bij je ‘nieuwe’ leven? Toch heb ik het gevoel dat er meer uit dit verhaal te halen valt. Het is te verhalend en het speelt zich voornamelijk af in het hoofd van de protagonist.

Ik zou de schrijfster aanraden om te proberen meer goede interactie met de omgeving aan het verhaal toe te voegen, dit zou het verhaal zeker kunnen versterken.

Verder valt er weinig op aan te merken. Het verhaal is netjes geschreven. Het kabbelt rustig door naar het einde, dat niet echt heel verrassend is, maar aan de andere kant wel heel goed het pijnlijke van de situatie laat zien, namelijk de vicieuze cirkel waarin de protagonist zich op dit moment bevindt. Maar verder was het niet echt spannend. Probeer iets te laten gebeuren. Iets waardoor alles opeens op zijn kop staat. Iets waardoor de protagonist misschien juist wel wordt geforceerd om een beslissing te nemen, of waardoor de beslissing voor hem wordt genomen. Daag jezelf uit en daag je personages uit.