De wedstrijd – Anita Lodewijks

De wedstrijd – Anita Lodewijks

‘Moet je nou horen,’ roept Sjoukje, ‘ze vragen of we goed voor Poekie willen zorgen. Kijk, een memo op het gastenboek.’ 
‘Help me liever met de koffers.’ Mark kan nooit eens iets uitstellen, alles moet onmiddellijk. Met tegenzin legt ze het boek op de salontafel, ze wil de stemming niet bederven en rept zich achter hem aan naar de auto. 
‘Je hebt veel te veel kleren bij,’ moppert hij, ‘wedden dat je de helft niet gebruikt.’
Daarin kan hij best gelijk hebben.
Als laatste sjouwt hij het krat met boodschappen naar binnen en hij zegt: ‘Idioot om vakantiegangers voor een kat te laten zorgen.’ 
‘Ga nu maar douchen, je wilde je toch opfrissen? Of neem een bad. Dan ruim ik de boodschappen wel op.’ Ze ziet zich al met een spinnende poes op haar schoot zitten. Wat had ze als kind graag een huisdier gehad, zo’n klein maatje die haar opwachtte wanneer ze van school kwam, die ze tegen zich aan kon drukken en die ’s nachts op het voeteneind van haar bed zou liggen. Maar haar moeder zag bij huisdieren alleen maar vieze pootafdrukken en overal haren.
Zodra ze het bad hoort vollopen, pakt ze opnieuw het gastenboek. Voorin ligt een papier met daarop de rest van Poekies verhaal. Het blijkt helemaal niet om een poes te gaan. 
   
Een oude beuk overschaduwt de tuin en zijn kroon belet dat er zonlicht door het schuurraam naar binnen valt. Ach Poekie toch. Ze versnelt haar pas tot achter in de tuin, trekt de deur open. In een mand zit een wit bruin gevlekt hondje met grappige, naar opzij uitstaande oren. Gehurkt kriebelt ze achter zijn oor en zegt: ‘Wat ben jij slaapwarm. En wat ruik je lekker naar hond.’ Hij drukt zijn kop tegen haar knie. Uit zijn voerbak neemt ze een paar brokjes. Gretig eet hij uit haar hand en voor het eerst voelt ze het aangename likken van een hondentong.
Aan een roestige spijker hangen zijn riem en halsband. Wat komt het goed uit dat Mark in bad ligt en daarna naar een voetbalwedstrijd op teevee wil kijken. Zodra haar hand naar de riem gaat, komt de hond overeind en kwispelt, zijn licht krullende staart slaat tegen haar been. 
Ze trekt de achterdeur open en roept: ‘Ik ga een eindje wandelen.’ 
‘Doe je voorzichtig? En neem je mobiel mee.’
Het zou nog leuker geweest zijn er samen met de hond op uit te trekken, maar Mark en beesten is net zoiets als afgetrapte schoenen onder een chique rok.
 
Wanneer hij in het bos te ver bij haar vandaan rent, roept ze: ‘Poekie, Poekie, Poekie.’ Ze moet lachen om de snelheid waarmee ze zijn naam herhaalt. Met wapperende oren en een stok in zijn bek komt hij terug, hij huppelt meer dan hij rent. Ze zou ook willen huppelen. Als het kind dat ze nooit heeft kunnen zijn. In het bos mocht ze alleen maar fietsen. Op de picknickwei zouden haar kleren vies worden en een speeltuin of zandbak was helemaal taboe. Haar moeder pronkte liever met haar alsof ze een mooie pop was. 
In de oorlog had oma de enige pop van Sjoukes moeder verkocht en ze had nooit meer een nieuwe gekregen. Maar dan hoef je later toch nog niet zo spastisch met je dochter om te gaan?
Ze ontwijkt de plassen op het pad en gooit de stok weg. Bij de hond spat de modder onder zijn poten weg. Als hij tussen de donkere stammen een ree ontwaart, springt hij over de varens en jaagt er achteraan. ‘Poekie, Poekie,’ roept ze. Hij verdwijnt dieper het bos in. Ze blijft zijn naam gillen en onrust kruipt in haar hart. Mag ze een paar dagen voor een hond zorgen, raakt ze hem bij de eerste de beste wandeling al kwijt. 
Wanneer hij eindelijk terugkomt, haalt ze opgelucht een brokje uit haar zak. Kwispelend springt hij tegen haar op en het kan haar niks schelen dat zijn pootafdrukken op haar spijkerbroek staan. 
 
Terug op het tuinpad sluipt ze onder het raam door alsof ze een dief met een buit is. Eigenlijk is ze toch mesjokke. Ze moet hem gewoon mee naar binnen nemen. Toch loopt ze door naar de schuur. Ze strijkt het dekentje in de hondenmand glad, ruikt de geur die eruit opstijgt en klopt er met haar hand op. ‘Kom hier maar lekker liggen.’ 
Hij verzet geen poot, kijkt naar de zak hondenvoer op een vermolmd tafeltje. Ze schudt brokjes in zijn bak en bij de buitenkraan vult ze zijn andere bak met water. ‘Ik kan het je wel proberen uit te leggen, maar dat snap jij toch niet. Ik snap Mark niet eens.’ Ze aait over zijn kop en zegt: ‘Maar je bent wel lief, hoor.’
 
‘Je bent lang weg gebleven, Sjouk.’ 
‘Het was zo heerlijk in het bos, ik zag ook nog een ree.’
‘Is die soms tegen je opgesprongen?’ Hij wijst op haar broek.
‘Er was een vrouw in het bos met een heel leuke hond en in zijn enthousiasme sprong hij tegen me op.’
Geen reactie. Hij kijkt alweer naar de wedstrijd.
‘Heb je die kat nog gezien? Of in het gastenboek gekeken?’
‘Stil nou, het is net zo spannend.’
‘Een herhaling van een overtreding?’ Ze probeert haar wrevel te verbergen en denkt aan de woorden van haar vriendin: Jij moet eens doen alsof je een voetballer bent. Die schopt, trekt of schoffelt de tegenstander onderuit om zijn doel te bereiken, terwijl jij overal met een grote boog omheen gaat. Ze bedenkt ook hoe Mark haar leven min of meer bepaalt, hoe toegeeflijk ze meestal is, ze kijkt nog amper naar leuke mannen in zijn bijzijn en nu lijkt haar aandacht voor dieren hem weer minder te bevallen. Ze heeft opeens zin met Liesbeth te kletsen. ‘Even boven bellen en daarna ga ik in bed een boek lezen.’
Halverwege de trap bedenkt ze zich. Waarom niet buiten? Een mooie septemberavond en in dit stille bos niemand die haar hoort. Of het moeten de vogels zijn op zoek naar hun nachtverblijf.
‘Liesbeth, moet je horen.’ Ze ratelt maar door.
‘Dit is je kans, je moet hem houden, hoor.’
Was ze maar zoals haar vriendin, die pakte alle dingen resoluut aan en ze ging er helemaal voor, nooit liet ze zich naar de achtergrond duwen. 
Als de tuindeur piept, breekt ze het gesprek af. Is ze net van plan de hond mee naar binnen te nemen, komt Mark naar buiten. Zeker een sigaret roken. Ze houdt zich schuil achter de zijgevel en besluit te wachten totdat zijn peuk op is. Zo lang duurt dat nooit. Maar hij wil helemaal niet roken. In een rechte lijn beent hij naar de schuur. Had ze de sleutel nu maar in haar broekzak gestopt. En waarom stevent ze er niet op af? Op dat moment verlaat hij de schuur al weer. Uit zijn houding valt niets af te leiden, hij loopt hooguit iets langzamer dan gewoonlijk.
Ze baalt ervan dat ze zich heeft schuilgehouden als een pubermeisje en steekt een sigaret op. Half opgerookt vertrapt ze hem en gaat naar binnen.
‘Kom jij van buiten?’
‘Even in de tuin met Liesbeth gebeld.’
‘En ik heb je daarnet niet gezien.’
‘Ik stond aan de voorkant,’ meteen wendt ze haar hoofd af.
‘Ga die hond nu maar halen.’ Ze vraagt niks en rent als een kind dat te horen krijgt dat er een cadeau in de schuur ligt, erop af. 
‘Kom mee, Poek.’ 
Terug binnen zegt Mark: ‘Je had toch gewoon kunnen vertellen dat je hem had meegenomen naar het bos?’
‘Tijdens die voetbalwedstrijd? Je hoorde me amper.’ Haar blik volgt de hond. Na wat gesnuffel gaat hij tegen de lectuurmand liggen, in het lamplicht is hij nog mooier dan ze dacht.
Naast Mark op de bank zegt ze: ‘Ik was bang dat jij onmiddellijk zou gaan bellen.’ Ook vertelt ze over de boswandeling. ‘Echt Mark, ik voelde me zo anders, alsof ik door de ogen van de hond keek.’
Hij trekt zijn lippen in een brede streep. 
Toch maar over een andere boeg gooien, een beetje alcohol helpt misschien. ‘Een wijntje?’
‘Straks. Wat moeten wij nou met een hond, Sjouk?’ 
‘In een bench kan hij niks vernielen als we niet thuis zijn.’
‘Ik heb niets met beesten.’
‘Waarom kijk je dan telkens naar hem?’
‘Ik keek helemaal niet.’
‘Je keek wel.’
‘Welnee, ik keek naar de lectuurmand.’
‘Je keek naar Poek toen je vroeg wat wij met een hond moesten en ook toen je zei dat je niets met beesten hebt.’
‘Wie weet er nou het beste waarnaar ik keek?’
Nu moet ze ophouden, want zo blijven ze rond de middenstip hangen. ‘Laten we het gewoon een paar dagen proberen, Mark.’
‘Verplichtingen aan een beest en niet kunnen doen en laten wat we willen? We hebben wel vakantie, Sjouk!’
‘En even een leuke hond.’ Ze gaat weer zitten, drukt plagerig een kus op zijn wang en lacht: ‘Een pleeghond, Mark. En wie weet, wil jij hem dan wel niet meer kwijt en adopteren we Poek.’ Hij zal eens zien hoeveel vreugde een hond in huis brengt. ‘Trouwens, grote kans dat die vader nooit meer terug in zijn eigen huis komt. Negentig en een gebroken heup. En de sleutelhoudster kan er niet voor zorgen nu haar man opeens allergisch is geworden.’
‘Heb jij ooit van zo’n plotselinge hondenallergie gehoord? Ik niet.’ 
Poek staat op en gaat bij Marks voeten liggen. Mark observeert hem en er verschijnt iets in zijn ogen dat er eerder niet was. Ze voelt zich de voetballer die het penaltygebied kan bereiken. ‘Moet je kijken, wat een lieverd. En hij heeft nog niet één keer geblaft.’
‘Een beest om me heen vind ik niks.’ 
‘Hoe kan je dat nou weten? Je hebt nooit huisdieren gehad. En waarom liet je hem mij dan uit de schuur halen?’
‘Ik blijf het raar vinden. Ze had hem gewoon naar het asiel kunnen brengen.’ 
‘Dat doe je toch niet als je je pa hebt beloofd zelf goed voor het beestje te zorgen, dan zoek je er lieve mensen voor.’ Verkeerd. Zo laat ze zich weer terugduwen op haar eigen helft. Ze moet voorwaarts, de laatste verdediger tactvol passeren en de keeper zo verrassen dat de bal er in één keer invliegt. ‘Het gaat er niet om wat had gekund, maar wat ik wil.’ En nu uithalen zodat de doelman geen schijn van kans heeft. ‘Ik ga voor hem zorgen, Mark, hoe jij er ook over denkt.’
‘Sinds wanneer nemen we zulke beslissingen niet meer samen?’
‘Sinds vandaag. Kom,’ ze trekt hem overeind. 
 
Aan zijn lange lijn loopt de hond meters voor hen uit, ze houdt de riem stevig vast alsof ze bang is dat hij haar alsnog kan ontglippen. Het is zo stil dat ze haar ademhaling hoort. De hemel boven het bos is minder donker dan ze had verwacht, ook de maan zorgt voor een vleugje licht. Ze kijkt voorzichtig opzij, Mark is een kop groter. En hij blijft aantrekkelijk met zijn donkere krullen. Onverwachts slaat hij zijn arm om haar heen en trekt haar dicht tegen zich aan. ‘Het is een poos geleden dat ik je zo heb gezien, Sjouk. Zo… zo lief en ontspannen.’ 
In haar hele lijf tinkelt de vreugde. ‘Ik weet zeker dat jij ook van Poek gaat houden. Zo noem ik hem, Poekie vind ik meer een kattennaam.’
‘Waarom wil je nou zo graag die hond, Sjouk?’
Ze vlijt zich dichter tegen hem aan. ‘Lange wandelingen maken, hem lekker vertroetelen, af en toe knuffelen, en ik ben niet zo alleen als jij voor je werk in het buitenland bent.’
‘Dat is een paar keer per jaar. Op de middagen dat jij werkt, ben ik meestal eerder thuis dan jij.’ Hij houdt haar staande, strijkt een donkere lok uit haar gezicht met een tederheid die ze niet meer elke dag ervaart. ‘Het wordt toch niet zo, hè Sjouk, zoals bij sommige andere mensen?’
Weer verrast hij haar. Ook dat vindt ze aantrekkelijk aan hem, al begrijpt ze niet altijd meteen wat hij bedoelt. 
Hij laat haar niet lang in het ongewisse en zegt: ‘Dat jij bij thuiskomst eerst de hond aanhaalt en dat ik pas daarna word begroet.’
 
De wedstrijd                                © Anita Lodewijks

Beoordeling Gerard Klappers

Met de analyse van dit verhaal ga ik me op glad ijs begeven met het gevaar dat ik een menigte woedende vrouwelijke schrijvers achter me aan krijg. Desondanks ga ik het toch doen, en ik weet dat ik hierbij erg ga generaliseren.

Voor sommigen is het een discussiepunt of er onderscheidt is tussen mannen- en vrouwenproza. Voor mij is dit geen discussiepunt en dit verhaal vind ik vrouwenproza. En nogmaals, dit is niet diskwalificerend bedoeld, maar een vaststelling. Met vrouwenproza bedoel ik dat het inhoudelijk vaak gaat over een persoonlijk emotioneel veranderingsproces. In dit geval bestaat dat proces bij de hoofdpersoon uit het leren opkomen voor zichzelf. En dat lukt haar, maar je kunt als lezer ook denken: fijn voor haar, maar wat moet ik ermee? Vooral ook omdat blijkt dat haar Mark helemaal niet zo’n onredelijke kerel is, dus wat zeurt ze nou?  Als ik opnieuw generaliseer dan is dit een typisch mannelijke reactie op vrouwelijk proza. En om heel eerlijk te zijn dacht ik ook zo. Maar hier kom ik als beoordelaar natuurlijk niet zo makkelijk mee weg.

Feit vind ik wel dat de inhoud van dit verhaal niet zo heel erg diepgaand is. Dat is ook niet altijd nodig, maar dan moet dit gecompenseerd worden door bijvoorbeeld heel mooie literaire zinnen, humor of iets dat de lezer toch even doet twijfelen aan de zekerheden die hij had in het leven. Om eerlijk te zijn zie ik van deze onderdelen niet zoveel terug. Het taalgebruik is keurig, de toon gematigd en het conflict is mild, wat maakt dat het allemaal heel acceptabel is, maar dat dit verhaal waarschijnlijk niet zo lang zal blijven hangen bij de lezer. Wat in sommige stukken ontbreekt, is de spanningsboog. In de tweede en derde alinea gebeurt zo goed als niets. Poekie blijkt een hond te zijn. Ze gaan wandelen. Even wordt er door de zinnen: Doe je voorzichtig? en neem je mobiel mee, nog gesuggereerd dat er van alles zou kunnen gaan gebeuren, maar dat is niet het geval. Dan verdwijnt Poekie in het bos en kruipt er onrust in Sjoukje’s hart, maar gelukkig: hij komt weer terug. 

Dan komt ze bij Mark en begint er een proces van twijfel, elkaar ontlopen, bellen, roken en de voetbalwedstrijd als metafoor voor de strijd binnen in Sjoukje zelf en ineens kan ze wel voor zichzelf opkomen. Hoezo, nu ineens wel? vroeg ik me af. De suggestie dat dit komt doordat ze zichzelf in een voetbalwedstrijd fantaseerde vind ik te vergezocht. Net zoals het er bij mij ook niet in wil dat Sjoukje als persoon nu echt een stap voorwaarts heeft gezet. 

Mijn conclusie blijft dus: fijn voor Sjoukje, maar daar houdt het dan ook mee op. Er zit te weinig urgentie in het dilemma van de hoofdpersoon. Soms kan het helpen om je verhaal op urgentie te toetsen door je regelmatig: nou en? af te vragen. Bijvoorbeeld deze vraag: Wat als het Sjoukje niet lukt om voor haarzelf op te komen? Antwoord: Dan krijgt ze geen hond en blijft ze altijd in de schaduw van Mark staan. Nou en? Is dat een ramp? Mark lijkt geen levensbedreigende gek en Sjoukje vindt het wel vervelend, maar ze lijkt er ook niet suïcidaal van te worden en als het haar niet bevalt dan kan ze toch bij hem weggaan? Over het algemeen geldt: hoe urgenter het doel voor de hoofdpersoon is hoe beter. En dat hoeft objectief gezien niet zo’n groot doel te zijn, als maar duidelijk wordt dat het in de beleving van de hoofdpersoon van levensbelang is.

Zitten er dan geen goede dingen in dit verhaal? Natuurlijk wel, prima is het dat de hoofdpersoon een vertrouwensrelatie met de lezer opbouwt door hem of haar deelgenoot te maken van dingen die ze voor haar partner verzwijgt. Dat bewerkstelligt een bepaalde klik tussen de hoofdpersoon en de lezer wat maakt dat het een lekker leesbaar en ontspannen verhaal is. Hierdoor zal het veel lezers niet eens opvallen dat het verhaal inhoudelijk wat minder is.  

Beoordeling Anneke Blok

Het verhaal ‘De wedstrijd’ van Anita Lodewijks vertelt het verhaal van Sjouke, die zo graag een hond wil. Het verhaal van Sjouke en Mark die een enigszins korzelige relatie hebben.
Het verhaal van Sjouke die al haar moed bijeen raapt en Mark verleidt om de hond te houden.
Het is ook het verhaal van Sjouke, onzeker, niet assertief, verongelijkt, gewend het onderspit te delven, die nu voor zichzelf opkomt. En het is het verhaal van Mark die durft toe te geven dat ook hij niet volmaakt is, onzeker en jaloers.
Dat zijn me nogal wat verhalen samengeperst in drie pagina’s. We kunnen dat terugbrengen tot twee thema’s: de verstoorde relatie Sjouke/Mark en Sjoukes houding tegenover het leven.
Het verlangen naar een hond is van beide de concrete uiting. Het is mooi gevonden van Anita Lodewijks om met zoiets simpels als een verlaten hondje een compleet menselijk drama neer te zetten.
Terug naar het verhaal. Het karakter van Sjouke is goed neergezet. Haar heimelijk gedoe met de hond en het stiekem telefoneren tekent iemand die te onzeker is om te vechten voor haar verlangens. Eigenlijk te vechten voor haar eigenwaarde, haar persoonlijke vrijheid.
De verhouding Sjouke/Mark is niet goed geïntegreerd in het verhaal. Aan het begin laat Anita Lodewijks dat even zien, maar de laatste alinea voelt aan als mosterd na de maaltijd.
Het verhaal heet ‘De wedstrijd’. Leuk bedacht om Sjoukes worsteling naar zelfstandigheid te laten plaatsvinden in termen van een voetbalwedstrijd. Nog leuker als je bedenkt dat het hier toch om een mannensport tegenover vrouwenslimheid gaat. Jammer dat de wedstrijd maar zo’n klein gedeelte van het verhaal beslaat.
Als ik Anita Lodewijks was probeerde ik dit hele verhaal te herschrijven als die wedstrijd. Daarin kunnen eerdere gebeurtenissen als het vinden van de hond, de wandeling in het bos, het telefoongesprek als flashbacks beleefd worden of door Sjouk- je verteld. Grabbel wat voetbaltermen bij elkaar, laat de dialoog flitsen, maak de onderlinge verhouding duidelijk en laat Sjoukje groeien tot een volwassen mens. Eindig met: ‘Sinds vandaag.’
Genoeg uitdaging, Anita?